Vecellio TIZIANO (1516) Gemäldegalerie, Dresden
Mattheüs 22 : 15 – 22 Belasting betalen
De Bijbelpassage die we deze zondag als perikoop lezen volgt in het evangelieboek van Mattheüs na de Gelijkenis van de Bruiloft waarin Christus Jezus vertelt over het Rijk der Hemelen. Hierbij zijn volgens de evangelietekst de Farizeeërs aanwezig. Jezus besluit zijn gelijkenis met: ‘Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren.’ (Mattheüs 22:4). Dat is natuurlijk tegen het zere been van de Farizeeërs en zij trekken zich terug. Dan komen zij weerom en proberen Jezus op de proef te stellen.
Het was (en is nog steeds) een Joods gebruik om te debatteren, te redetwisten over de uitleg en interpretatie van de Thorah, de wetten en de schrift. De Farizeeërs sturen hun leerlingen samen met dienaren van Herodes naar Jezus met de vraag of men belasting moet betalen aan de keizer. Dienaren van het geestesleven en dienaren van het wettelijke gezag komen samen. Jezus zou van twee kanten ‘gepakt’ kunnen worden.
‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen.’ (22:16)
Het lijkt een wat gladde introductie, maar Jezus heeft hun boze opzet door en antwoordt: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? (22:18) (NBV)
De Joodse wet bevat vele voorschriften wat je wel of niet moet doen om een goed Jood te zijn. Een rabbijn zei laatst: ‘Het geloof wordt niet gemeten’, waarmee hij erop duidde dat het voor de Jood vooral om de gebruiken en leefregels gaat. Die kunnen wel worden waargenomen (gemeten). Jezus leert de Farizeeërs echter dat je niet alles alleen van de buitenkant moet bekijken. Hij wijst op hun manier van denken.
Al wat geworden is, wat in de zichtbare wereld om ons heen tot verschijning is gekomen -geschapen is- is ontstaan uit de stroom van de Vadergod. De Zoongod staat voor een instulping van het goddelijke naar binnen, in het innerlijk van de mens. Het morele besef is een innerlijke zaak geworden, niet meer een uiterlijke zaak gebaseerd op voorgeschreven wetten en gebruiken.
Het evangelie volgens Mattheüs slaat de brug tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament, de overgang van de Vadergod naar de Zoongod. Het is een behoorlijke uiteenzetting, die al begint in Mattheüs 21:23. Na de passage van deze perikoop gaan de Farizeeërs en Sadduceeërs door met hun strikvragen, zoals te lezen in de hoofdstukken 22 en 23.
Een munt is niet alleen een stukje metaal als ruilmiddel, betaalmiddel. Doordat de beeltenis van de gezagdrager (de keizer) er op staat duidt dit er ook op dat je een onderdaan bent van een wereldlijk heerser. Dat is de buitenkant, die gelding heeft omdat je het muntstuk binnen dit rijk kan gebruiken. Echter, de macht van de Keizer is slechts buitenkant, een wereldlijke macht. Je moet ook zorgen dat je aandacht hebt voor de verzorging van het innerlijk der ziel, van het element in jezelf dat verwantschap heeft met het goddelijk-geestelijke in de wereld. Leer het innerlijk van de mens te zien als Tempel van de levende God.
‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.
Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.’
Romeinse Tribuutmunt
Over de rol van het geld in de wereld valt wellicht heel veel te zeggen, zeker in deze tijd van de zogenaamde financiële crisis. We worden door de actualiteit weer eens met onze neus op het geschiedkundige feit gedrukt dat Rudolf Steiners impuls voor een driegelede sociale ordening na de 1e Wereldoorlog jammerlijk genoeg niet werd opgepakt. De driegeledingsbeweging heeft zich teruggetrokken in kleinschalige experimenten. Hoe anders -in morele zin- zouden de mensen naar de economie hebben kunnen kijken.
Geld gaat daarheen waar de mensen hun interesse hebben liggen. In die zin heeft geld een geestelijk principe, het maakt de wil van de mensen zichtbaar. Eigenlijk is de vraag van de Farizeeërs niet eens zo heel erg merkwaardig: Ligt je interesse bij geestelijke of bij wereldlijke zaken?
Het is bekend dat Rudolf Steiner altijd wilde dat er voor diensten betaald werd. Hij raadde aan niet zomaar iets voor niets te doen. Euritmisten gaf hij bijvoorbeeld het advies om voldoende geld te vragen voor hun werk en ook voor het geven van cursussen en voordrachten zou goed moeten worden betaald. Volgens Rudolf Steiner moet ook de investering in geesteswetenschappelijk onderzoek worden terugverdiend. Wanneer je dingen voor niets gaat doen nodig je zowel luciferische als ahrimanische krachten uit zich vroeg of laat in de zaak te gaan mengen. In zogenaamd altruïsme mengen zich al gauw luciferische krachten als gevoelens van ijdelheid: “wat ben ik toch aardig – goed – menslievend – werkend voor de goede zaak. Ik doe het voor niets! Ik hoef er geen geld voor, want geld is het slijk der aarde.” Bij enige tegenslag kan deze gulheid op een gegeven moment in zijn tegendeel omslaan. Dan klinkt er meestal dat er al zolang krachten voor niets zijn gegeven en nu kan er niet eens iets tegenover staan. Dan komt de luciferische aap uit de mouw en bederft de boel.
Ook ahrimanische krachten, die uit zijn op macht en manipulatie kunnen zich doen gelden. Zij werken daar waar onvrijheid heerst. Geld drukt tenslotte ook uit waar Ahriman de mens in zijn macht heeft: De mens moet nu eenmaal eten om op aarde te kunnen leven. Om brood te kunnen kopen heeft hij een betaalmiddel nodig, de angel van Ahriman.
Zoals eerder opgemerkt stroomt het geld naar dat waar werkelijk de mensen hun interesses en intenties hebben liggen. De mens geeft het geld uit aan dat waar hij werkelijk warm voor loopt. De ‘keizer’ zou daarom ook kunnen staan voor die aardse machten die het financiële verkeer beheersen. Zij laten op een materiële manier zien waarnaar de mens streeft. Die keizer moet je geven wat van hem is. Maar op God gericht zou je innerlijke intentie moeten zijn.
In de les RO zou het vraagstuk van de economie een onderwerp voor gesprek met leerlingen van bovenbouwklassen kunnen zijn.
Voor benedenbouwleerlingen levert de vraag ‘Keizer of God’ voldoende gespreksstof op.
James Tissot (Frankrijk 1836-1902) Brooklyn Museum, New York