De evangelist Johannes uit: Lorscher Evangeliar of Codex Aureus Laureshamensis, een handschrift uit de karolingische tijd ± 810
Johannes 16 : 16 – 22 Uw hart zal zich verheugen
Het evangelie volgens Johannes is opgebouwd volgens een bepaalde structuur. De eerste tien van de eenentwintig hoofdstukken zijn een voorbereiding op het 11e hoofdstuk, waarin de opwekking van Lazarus wordt weergegeven. Uit de mededelingen van Rudolf Steiner weten we dat de schrijver van het evangelie volgens Johannes de opgewekte Lazarus zelf is. De eerste tien hoofdstukken mag men daarom opvatten als een innerlijke weergave van de voorbereiding van Lazarus op die opwekking. De hoofdstukken twaalf tot en met eenentwintig beschrijven in beelden de innerlijke ervaringen van Lazarus/Johannes tijdens en na zijn opwekking.
Hoofdstuk 11: de opwekking van Lazarus
Hoofdstuk 12: de zalving door Maria in Bethanië, intocht in Jeruzalem
Hoofdstuk 13: voetwassing, Ik ga tot de Vader
Hoofdstuk 14: vervolg van Ik ga tot de Vader
Hoofdstuk 15: Ik ben de ware de wijnstok,
Hoofdstuk 16: Uw hart zal zich verheugen
Hoofdstuk 17: Hogepriesterlijke gebed
Hoofdstuk 18: Gevangenneming en verhoor
Hoofdstuk 19: Geseling, bespotting, kruisiging, sterven en begrafenis
Hoofdstuk 20: Lege graf, verschijning aan Maria Magdalena en de apostelen, Thomas
Hoofdstuk 21: Verschijning in Galilea
Uit dit overzicht kan men afleiden dat meteen na het elfde hoofdstuk Christus’ lijdensweg een aanvang neemt. In het dertiende hoofdstuk wordt al begonnen met de beschrijving van de gebeurtenissen voor en tijdens het Laatste Avondmaal.
In de komende weken lezen we in de perikopen steeds een gedeelte uit het 16e hoofdstuk.
Op deze zondag (Jubilate) begint de perikoop met: ‘Nog een korte tijd en jullie zien me niet meer, maar kort daarna zien jullie me terug.’ (Nieuwe Bijbel Vertaling). De toevoeging ‘omdat ik naar de Vader ga’ stamt uit bepaalde andere handschriften. De zinsnede ‘tot de Vader gaan’ komt vanaf het 13e hoofdstuk regelmatig terug. Rudolf Steiner spreekt over een passage uit het 14e hoofdstuk in een voordracht voor de priesters van de Christengemeenschap en zegt dan:
Nu wil ik nog meer als voorbeeld ingaan op een gedeelte uit het 14e hoofdstuk van het Johannes-evangelie, vers 28, dat gewoonlijk zo wordt gelezen: Als je me liefhad zou je blij zijn dat ik naar mijn Vader ga, want de Vader is meer dan ik. (NBV).
Ik geloof niet, beste vrienden, dat deze passage, wanneer die ons zo wordt voorgedragen, iedere keer een ander gevoel zal oproepen als dit: het is niet te begrijpen. Want wat men hoort zijn eigenlijk slechts woorden, en deze woorden stemmen niet overeen met alles wat in christelijke zin over de verhouding tussen Christus en de Vader gezegd moet worden. Maar ik maak u op het volgende opmerkzaam, dat de vertaling van dit stuk ten goede kan komen. Namelijk, dat juist in het sacrale spraakgebruik van vroeger tijden woorden niet op een manier werden gebruikt als wij dat heden ten dage doen. Wanneer wij tegenwoordig woorden gebruiken, gaan we ervan uit dat de woorden naast elkaar staan, en we verbinden de dingen precies met de woorden. Het een of andere woord betekent dit of dat. Maar zo is het in het sacrale spraakgebruik niet. Daar leidt men als in een levend proces het ene woord over naar het andere, zodat men het niet gerechtigd vond om zonder het bewustzijn van de samenhang zomaar het woord “kind” uit te spreken. Maar men moest in het woord “kind” voelen, dat daarin het groeiproces zit, en dat men in dit groeiproces dat zich met het wezen van het kind verbindt, de rechtvaardiging verkreeg (wanneer men het op de hele mensheid betrok) de ene keer het woord “kind”, de andere keer het woord ”jongeling” en dan zelfs het woord “grijsaard” te gebruiken. Er lag dus een bepaalde vloeibaarheid in het woordgebruik. Nu was er een verwantschap tussen dit spraakgebruik uit de mysteriën en het spraakgebruik van die tijd, dat het Mysterie van Golgotha voor de mensheid naderbij kwam. Men gebruikte toen – hoe vreemd dat ons ook mag voorkomen - afwisselend, zoals het ene in het andere kan overgaan, het woord “vader” en het woord “wereldgrond”. Maar men beleefde bij dit begrip, dat deze “wereldgrond” door de gebeurtenissen die in het Oude Testament zijn aangeduid – die dan ook weer bij Paulus helder worden aangegeven met de oude en de nieuwe Adam, door de val van de engelen waarmee ook de mens door de zondeval is gegaan – men beleefde dat deze “vaderlijke wereldgrond” allengs tot de dood voerde. Het was zo dat in de mysteriën een tijdlang ronduit het woord “vader” en het woord “dood” afwisselend werden gebuikt. Daarom moeten wij vertalen: Als je me liefhad zou je blij zijn dat ik in de dood ga, want de dood is meer (machtiger) dan ik. Er moet eigenlijk staan: “magischer” dan ik. Het woord “magisch” had in de oude mysterietaal altijd iets te maken met “machtig”. Zo wordt hier geduid op het overwinnen van de dood.
De leerlingen moesten zich dus verheugen, dat de Christus Jezus zich bereid verklaarde tot de Vader te gaan. Dat is echter in dit tijdperk: naar de dood toegaan.
uit: Rudolf Steiner: Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken (GA 343)
2e Priestercursus - 29e voordracht - Dornach, 10 oktober 1921 ‘s middags
In de Perikopennotitie over deze tekst uit 2009 is aangegeven dat de gebruikelijke opvatting over de uitspraak ´Ik ga tot de Vader’ ervan uitgaat dat Christus zich terugtrekt in hemelse sferen, maar dat Hij in werkelijkheid zich juist met de aarde en de daarop levende mensheid verbindt. Evengoed als de gestorven Jezus niet meer in het lege graf op Golgotha te vinden was, moet men Christus niet in de hemelen, de kosmos zoeken. Hij moet op aarde gezocht en gevonden worden.
De Perikopennotitie van 2009 over deze evangelielezing kunt u vinden door hier te klikken.
Lorscher Evangeliar ± 810