Domenico Ghirlandaio (1449-1494): Johannes de Evangelist - Fresco in de Cappella Tornabuoni, Santa Maria Novella, Florence
Johannes 16 : 23 – 33 Vraagt in mijn naam
Zoals al eerder aangegeven lezen we op de zondagen voor en rond Hemelvaart het hele 16e hoofdstuk uit het Johannes-evangelie. Men zou deze vier perikopen een keer achter elkaar kunnen lezen om een overzicht van het geheel te krijgen: d.w.z. de perikoop van Exaudi (Joh.15:26-16:4), Cantate (Joh.16:5-15), Jubilate (Joh.16:16-22) en Rogate (Joh.16:23-33), respectievelijk de 6e, 4e, 3e en 5e zondag na Pasen. We lezen dan het laatste onderricht dat Jezus zijn leerlingen gaf, over de ophanden zijnde kruisdood en verrijzenis, maar vooral over de verhouding tussen Vader, Zoon en Heilige Geest, de Triniteit. Het zijn geen eenvoudig toegankelijke teksten, maar met behulp van de inzichten door Rudolf Steiner aangedragen als resultaat van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek, kunnen we tot beter begrip komen. We lazen naar aanleiding van de perikooptekst voor Jubilate al over de inhoud van de term ‘de Vader’. Hieronder opnieuw twee citaten uit voordrachten.
Christus heeft degene, die zijn leerlingen waren, onderwezen. Om hen voor te bereiden op het meest grootse, past Hij een methode toe die noodzakelijk is, opdat zij het meest grootse op een passende manier leren begrijpen. Hij spreekt namelijk tot zijn leerlingen in gelijkenissen, in beeldspraak. Dan komt het moment dat de leerlingen steeds rijper worden en waarop zijzelf geloven dat zij rijp genoeg zijn om de waarheid te horen zonder gelijkenis. En Jezus Christus zorgt ervoor dat de tijd komt dat Hij niet meer in gelijkenissen maar zonder beeldspraak tot de apostelen wil spreken. Want de apostelen willen de naam horen, waarvoor Hij in de wereld is gekomen; de belangrijke naam willen zij horen:
'Tot nu toe hebt gij niets gevraagd in mijn naam. Vraagt, en ge zult ontvangen, opdat uw vreugde volkomen wordt. Dit alles heb ik in beeldspraak tot u gezegd. Het uur komt dat ik niet meer in beeldspraak tot u zal spreken, maar rechtstreeks door het woord van de Vader zal verkondigen.’
Wij voelen hier de tijd naderen dat Hij tot de leerlingen spreken wil over de Vader!
‘Op die dag zult ge in mijn naam vragen. En ik zeg u niet dat ik de Vader zal vragen voor u. Want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij mij hebt liefgehad en leeft in het vertrouwen dat ik van God ben uitgegaan.’ … ‘Ik ben uitgegaan van de Vader en ben in deze wereld gekomen. Wederom verlaat ik deze wereld en ga tot de Vader.’
Nu begint het bij de leerlingen te dagen, omdat zij daarvoor rijp zijn, dat de wereld zoals die om ons heen is, de uiterlijke uitdrukking van de Vader is, en dat hetgeen in de buitenwereld de meest belangrijke expressie van de Vader is - waar de uiterlijke wereld het meest Maja of illusie is – ‘de dood’ de naam van de Vader is. Dat besef licht op in de discipelen. Men moet het alleen op de juiste manier lezen.
Zijn leerlingen zeiden: Zie nu spreekt ge rechtstreeks, door het woord en gebruikt geen beeldspraak. Nu weten wij dat ge alles doorziet en dat de vragen die men u stelt onnodig zijn. Daarom vertrouwen wij dat ge van God zijt uitgegaan. Jezus antwoordde hun: Nu vertrouwt ge? Zie, het uur komt en is al gekomen dat ge uiteengedreven wordt, ieder op zichzelf. Mij zult ge alleen laten. Maar ik ben niet alleen, want de Vader is met mij. Dit heb ik tot u gesproken, opdat ge in mij vrede vindt. In deze wereld krijgt ge het zwaar te verduren. Maar houdt moed, ik heb de wereld overwonnen. (vert. Julia van Andel)
Wisten de leerlingen nu waar Hij heen ging? Ja, ze wisten van dit moment af: Hij gaat tot de dood, Hij is trouw aan de dood. En nu kunt u lezen, wat Hij tot hen zei, nadat ze de woorden ‘Ik ben uitgegaan van de Dood’ hadden leren begrijpen, dat wil zeggen: van de Dood in zijn ware gestalte, van de levende Vader, ‘en ben in deze wereld gekomen. Wederom verlaat ik deze wereld en ga tot de vader.’ Dan zeggen de leerlingen: ‘Nu weten wij dat ge alles doorziet en dat de vragen die men u stelt onnodig zijn. Daarom vertrouwen wij dat ge van God zijt uitgegaan.
Nu weten de discipelen dat de ware gedaante van de dood zijn oorsprong heeft in de goddelijke Vader-geest, dat de dood zoals hij door de mensen wordt gezien en ervaren bedrieglijke schijn is, een vergissing is. Zo openbaart Christus aan zijn leerlingen de naam van de dood, waarachter zich de bron van het hoogste leven verbergt. Nooit zou de nieuwe levens-zon zijn ontstaan, wanneer niet de dood in de wereld was gekomen en zich had laten overwinnen door Christus. Zo is de dood, in zijn ware gedaante beschouwd, de Vader. En Christus is in de wereld gekomen omdat van de Vader in de dood een verkeerd spiegelbeeld is ontstaan. Christus is in de wereld gekomen om de werkelijke vorm, een getrouw beeld van de levende Vader-God te verschaffen. De Zoon stamt af van de Vader en openbaart de ware gedaante van de Vader. Waarlijk, de Vader heeft zijn Zoon in de wereld gezonden, opdat de ware natuur van de Vader openbaar zou worden. Dat is het eeuwige leven, dat zich achter de tijdelijke dood verbergt. Dit is niet alleen kosmologie vanuit de geesteswetenschap, het is wat er nodig is om de gehele en volledige diepte van het Johannes-evangelie te doorgronden.
uit: Rudolf Steiner: Das Johannesevangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112) – 13e voordracht Kassel, 6 juli 1909
Bij een andere gelegenheid spreekt Rudolf Steiner over de verhouding tussen de Vadergod en Zoongod naar aanleiding van het Onze Vader. Wat hij dan zegt kan ook nog licht werpen op de tekst voor deze Rogate-zondag.
Daarin ligt het hele geheim van Christus. Dit christusgeheim zal niet goed begrepen worden, zolang als het begin van het Johannes-evangelie niet begrepen wordt. Aan het begin van het Johannes-evangelie leest u:
‘Alles is door het Woord ontstaan, en zonder dat is niets ontstaan, dat bestaat.’
(vert. Julia van Andel).
Wanneer men de wereldschepping toeschrijft aan de Vader-God, dan gaat men in tegen wat het Johannes-evangelie zegt. Men houdt zich alleen aan het Johannes-evangelie, wanneer men voor zichzelf duidelijk heeft, dat alles wat ontstaan is, wat men in de wereld om zich heen heeft, door het Woord is ontstaan, dus in christelijke betekenis, door de Zoon; dat de Vader het substantieel ten grondslag liggende, het bestaangevende is, dat de Vader geen naam heeft, maar dat zijn naam juist hetgeen is, wat in Christus leeft. Dit hele christusgeheim ligt in de woorden “Uw naam worde geheiligd”, want de naam van de Vader wordt gegeven in Christus.
uit: Rudolf Steiner: Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken (GA 343) 2e Priestercursus
8e voordracht, Dornach 30 september 1921
Men kan over deze perikooptekst ook de bijdrage uit 2009 lezen. (klik hier)
Jacopo Bellini (ca. 1400 – 1470): Johannes de Evangelist