De Tempel in Jeruzalem
Helgo Bockemühl: Graf en Tempel
Ten tijde van Jezus verhief zich op het grote tempelplateau in Jeruzalem, waar tegenwoordig de 'Koepel van de rots' staat, de prachtige tempel die Herodes in zesenveertig jaar had laten bouwen. Bij het beschouwen van dit gebouw had Jezus er tegen zijn vertrouwelingen over gesproken, dat geen steen daarvan op de andere gelaten zou worden (Marcus 13:2).
Maar er is ons ook nog iets anders, dat hij over de tempel gezegd heeft, overgeleverd; wij vinden dat in het evangelie volgens Johannes.
Daar eisen de Joden, wanneer Jezus bij gelegenheid van het Passahfeest in het jaar 31 in Jeruzalem is, een teken van hem. Hij antwoordt daarop: 'Breekt deze tempel af, en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen' (Joh. 2:19), en als de Joden, daarover ontsteld, hem onder het oog brengen dat men toch zesenveertig jaar aan dit bouwwerk had gebouwd, antwoordt hij niet, maar Johannes geeft het commentaar: 'Maar Hij sprak over de tempel van zijn lichaam' (Joh. 2:21).
Johannes, die door het overleveren van het belangrijkste dat Jezus over zichzelf zei, zijn intiemste kenner blijkt te zijn, laat ons in deze opmerking zien, hoe Jezus in de tempel een beeld, een symbool ziet van zijn lichaam, het lichaam dat de Messias, de Logos, als mens aangenomen heeft.
Ook het tafereel van de jonge Jezus in de tempel, dat Lucas schildert (Luc. 2:46) schijnt daarop te wijzen; de twaalfjarige komt daar tot zijn eigenlijke menszijn en voorvoelt de opdracht die hij zal krijgen.
De tempel
Deze tempel, die het volk Israël zo na aan het hart lag en waarmee Jezus zich zo verbonden voelde, bevatte als zijn wezenlijk cultisch middelpunt de ruimten en de structuur naar het voorbeeld van de Tabernakel. Men heeft een aantal Kanaänitische tempels opgegraven, die dezelfde structuur vertoonden, die dan in de tempel van Salomo de klassieke uitdrukking vond. De volgende drieledigheid had dus ook de tempel van Herodes:
1) een voorhof, door muren omgeven, slechts ten dele of in het geheel niet overdekt, met een brandofferaltaar, vanwaar het vuur en de rook naar de open hemel opstijgen.
2) de hoofdzaal, het Heilige, dat een gesloten binnenruimte was en twee elementen bevatte:
- a de zevenarmige kandelaar en de tafel voor de toonbroden, als beelden voor de goddelijke kosmische ordeningen van het zevental planeten en de twaalfvoudige krachten van de 'dierenriem'.
- b het kleine reukofferaltaar, met een bekken voor de houtskool. Wierook steeg daar op, het was de plaats voor inkeer en gebed.
3) het Heilige der Heiligen, dat ten tijde van Jezus leeg was. De ark van het verbond des Heren met haar kostbare herinneringsstukken uit de geschiedenis van het volk was in de troebelen van de Babylonische ballingschap verloren gegaan. Alleen nog de kale rotspunt werd door het Heilige der Heiligen omsloten. Het was de stille, het meest naar binnen gelegen plaats, waar jaarlijks op Grote Verzoendag de heilige naam van God werd uitgesproken. In dit 'binnenste' werd de aanwezigheid van de Allerhoogste beleefd, als het ware in zwijgen en niet zien.
Wij kunnen van verschillende niveaus van religieus beleven spreken, die in de tempel samengevat zijn:
1) Het volk nam zonder meer slechts aan vuur en rook onder de blote hemel deel. Dit was nog een soort natuurgodsdienst, waarin het offerbloed van het geslachte dier vloeide, waarin de vlam oplaaide, en de rook, door de wind opgenomen, oostwaarts naar de woestijn gedragen, ofwel naar het westen naar de stad toe neergedrukt werd: tekens van de genadige of de toornige God, die zich in wind en weer kond doet.
2a) Het beschouwen van de zinnebeelden van de kosmische ordening van de tijd (kandelaar en tafel voor de toonbroden) was al voorbehouden aan de priesters. Men krijgt de indruk, alsof van daaruit de week met de zeven dagen en het jaar met de twaalf maanden hun ordening kregen.
2b) Verder naar binnen dan, nog in dezelfde hoofdzaal, maar dichter naar het Heilige der Heiligen toe, ging alleen die priester die, zoals b.v. Zacharias, (Lucas 1:19) bezig was het reukoffer op te dragen, als uitdrukking van inkeer en gebed.
3) In het Heilige der Heiligen tenslotte heerste een volkomen verinnerlijkte, 'abstracte' religie zonder beelden of woorden: in de fysieke leegte was het hoogste geestelijke wezen aanwezig en werd alleen door de hogepriester bij zijn verheven, heilige naam genoemd.
Het graf
Laten wij nu deze tempel, die Jezus Christus als het beeld van zijn menselijk wezen beschouwde, eens vergelijken met het bouwsel, waarin op Goede Vrijdag zijn menselijk lichaam werd gelegd: het graf van Golgotha is immers de plaats, waar de 'tempel van zijn lichaam' afgebroken werd, opdat die binnen drie dagen weer opgebouwd zou kunnen worden. Hoe zag dit graf er uit?
Gaan wij de gegevens in de evangeliën na, dan zien wij dat men in het graf kon lopen, dat het dus horizontaal in de oplopende kalkrots uitgehouwen was. Tegenwoordig ziet men daarvan in de Heilige Grafkerk weliswaar nog slechts een fragment. Maar toentertijd waren er graven – dergelijke graven heeft men herhaaldelijk gevonden; dat waren dan de graven van de welgestelden, zoals Jozef van Arimathea die als volgt ingedeeld waren:
Enkele treden leidden naar beneden naar een soort voorportaal. Dan kwam de rolsteen, die in een goot voor de ingang gerold kon worden. Daar was de ingang van het graf. Men bevond zich eerst in een kamer waarin langs de zijwand een bank was. Daar kon men gaan zitten, om de dode te bewenen of aan hem te denken. Vandaar kwam men door een tweede, nauwe doorgang verder naar binnen. Deze tweede kamer had een nis aan de zijkant en was de eigenlijke bijzettingsplaats.
Merkwaardigerwijze hebben wij, behalve de archeologische vondsten, nog een aanwijzing voor de vorm van het opstandingsgraf, die echter helaas nagenoeg onbekend is: in Görlitz, in het oosten van Duitsland, bevindt zich een bouwsel, een maquette die het heilige graf moet voorstellen.
In het jaar 1465 was Georg Emerich van zijn bedevaart naar Jeruzalem teruggekeerd, en kort daarna schonk hij, als rijk burger, dit bouwsel als kopie van het graf, dat hij in Jeruzalem had gezien. Keizer Constantijn had de rots rondom het graf laten weghakken, zodat er een kapel was ontstaan, die met een hekwerk of een muur omgeven werd. In 1009 hebben de moslims onder kalief Hakim die kapel verwoest Niet lang daarna werd zij door de kruisvaarders weer opgericht. Zó moet Emerich haar hebben gezien, want volgens zijn maquette was vóór de eigenlijke grafkamer nog een 'engelenkapel', hetzij in plaats van de vroegere herdenkingsruimte of uit delen daarvan gebouwd. Zó kunnen wij het in Görlitz zien. Andere voorstellingen van het heilige graf, zoals in Konstanz en Magdeburg, zijn in een kerk opgesteld en hebben dus wel eerder symbolische waarde.Heilige Graf bij Görlitz
Vóór het graf in Görlitz ziet men een stenen afsluitplaat. Het is niet waarschijnlijk, dat Emerich nog de oorspronkelijke rolsteen gezien heeft. Vermoedelijk toonde men uit onbekendheid met de oude situatie met een ronde steen die in een goot gewenteld kon worden, een rechthoekige, zoals de kruisvaarders die uit Europa kenden, en zoals die in het Romeinse Rijk evenals in de Griekse cultuur bij sarcofagen gebruikelijk was geweest.
Daar in Görlitz kan men dus in eik geval een, zij het ook zwakke, afspiegeling van het heilige graf zien. Men twijfelt overigens ook al aan de echtheid van de door Constantijn gevonden plaats - de Grafkerk, die men tegenwoordig kan zien, dateert uit het jaar 1808.
Paasmorgen
Wij willen van de hierboven beschreven vorm van het graf uitgaan, zoals de archeologie die gereconstrueerd heeft:
Beschouwen wij nu de vier evangeliën en wat zij over de ontmoeting van de vrouwen met de engelen op de Paasmorgen vermelden, dan merken wij, hoe de opeenvolging van deze vier geschriften van de christelijke canon een wetmatigheid vertoont, die met de hierboven veronderstelde vorm van het graf overeenkomt.
Mattheus beschrijft in het 28e hoofdstuk, hoe de engel op de Paasmorgen in aardbeving en bliksem verschijnt; hij wentelt de steen weg en zet zich daarop. De vrouwen gaan bij de ontmoeting met de engel het graf niet binnen, misschien als gevolg van de aansporing, die de boodschap van de engel inhoudt: 'En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen . . .' (Matth. 28:7).
Marcus verhaalt hoe de vrouwen bij zonsopgang naar het graf gaan. Zij vinden de steen afgewenteld. Bij het betreden van het graf zien zij een 'jongeling aan de rechterzijde zitten, bekleed met een lang, wit gewaad'. Zij bevinden zich dus waarschijnlijk in de eerste ruimte, die gelegenheid moest bieden voor zitten, herdenken en bewenen (Marcus 16).
Lucas (24:3): 'En toen zij er ingegaan waren, vonden zij het lichaam van de Heer Jezus niet. En het geschiedde, terwijl zij daarover in verlegenheid waren, dat, zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij haar stonden'. Pas na enige tijd van denken en innerlijke radeloosheid worden zij de geestelijke wezens gewaar, die hun vermanen, na te denken: 'Herinnert u, hoe Hij . . . tot u gesproken heeft ... En zij herinnerden zich zijn woorden'.
Johannes, de vierde evangelist, schildert de verschijning der engelen later, en op 'een plaats verder naar binnen toe (20:12): ' ... en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had'. Maria kan wellicht in de herdenkings en beweningsruimte gestaan, zich wenend voorovergebogen en bij het naar binnen zien in de eigenlijke bijzettingsruimte de engelen geschouwd hebben.
Wij ontdekken in de bijzondere vorm van elk van deze vier verhalen een diepere zin, wanneer wij de verschillen nu eens niet als met elkaar in tegenspraak willen elimineren, maar de berichten in hun eigen, karakteristieke vorm naast elkaar laten staan. Emil Bock heeft beschreven, hoe wij hier aan de hand van de teksten het geheim van verschillende hiërarchieën benaderen: van de 'exousiai' in de bliksem, via de 'archai', de jongeling, en de aartsengelen'in de blinkende gewaden', tot aan de engelen die aan Maria verschijnen.
Graf en tempel
Hier willen wij nog het tweede gezichtspunt uitwerken: wij worden van buiten tot diep in het graf naar binnen geleid en beleven in deze vier fasen een soortgelijke verinnerlijking als bij onze gang door de verschillende sferen van het religieuze beleven in de tempel te Jeruzalem:
1) In de 'voorhof, de open gang, verschijnt de engel van Jahwe in aardbeving en bliksem; zijn voorkomen is wit als sneeuw. In weersverschijnselen geeft de Heer dus zijn tekens, zoals vroeger bij Mozes, toen Hij in de wolken of vuurzuil voor het volk uittrok (Exodus 13:21).
2a) Bij het betreden van het graf zowel als van het heiligdom komen wij in het gebied van het kosmische tijdsverloop: 'toen ging de zon juist op' zegt Marcus, en de tempel biedt de aanblik van de zevenvoudig en twaalfvoudig geordende tijd. Dit is de sfeer van de 'oerbeginnen' (archai), van de tijden en levensronden naar hun uiterlijke zowel als naar hun innerlijke aard. De vrouwen ontmoeten de 'jongeling' als zij juist het graf zijn binnengegaan.
2b) Met Lucas zijn wij het gebied van de verinnerlijking binnengegaan. In de tempel verricht ook volgens het Lucasevangelie Zacharias aan het reukofferaltaar het gebed, als Gabriël hem verschijnt. Gabriël wordt in het evangelie weliswaar niet rechtstreeks als aartsengel aangeduid, maar elders in de christelijke overlevering heeft hij deze rang. Het evangelie zelf differentieert nergens de hemelse hiërarchieën. Op de daarvoor bestemde plaats in de grafruimte worden de vrouwen tot inkeer, herdenken en herinneren aangespoord. De ziel die zich innerlijk heeft voorbereid door het gebed, alsook (in het verhaal van de Paasmorgen), door de radeloosheid, vermag een boodschap te vernemen, waarin zij tot innerlijke beweeglijkheid wordt opgeroepen.
3) Bij Johannes betreden wij met het beleven van Maria Magdalena het Heilige der Heiligen van het graf, 'daar waar het lichaam van Jezus gelegen had'. Deze plaats is leeg, zoals ook het Heilige der Heiligen van de tempel. Maria is alleen. Hier is nu, naar het ons voorkomt, het karakteristieke keerpunt van het voorchristelijke naar het christelijke gebied: waar eens de allerheiligste naam van God in het binnenste gebied uitgesproken werd, wendt de mens zich weer om, naar buiten. Maria kan de Herrezene vóór het graf schouwen. Maar pas, wanneer Hij haar naam uitspreekt, herkent zij Hem. Eigenaardig genoeg het kan ons bevreemden luidt het dan nog eens: 'Zij keerde zich om'. Zou zij zich weer naar het binnenste van het graf toegekeerd hebben?
De ontmoeting in de ik sfeer (van het hoofd tot aan de voeten) wijst weer naar buiten, noemt de mens bij zijn naam en schenkt het eerste herkennen van de Herrezene.
(dubbelklik op de afbeelding voor een vergroting)
De nauwkeurige overeenkomst van graf en tempel, van de cultisch voltrokken religieuze vormen in de laatste met de beschrijvingen van de ontmoeting met de engelen op de Paasmorgen, wijst ons erop, dat zij een symbool voor het wezen van de mens zijn. Op de vier fasen van Joodse religiositeit en op de vier engelverschijningen in de opeenvolging van de evangeliën valt licht door de in de antroposofie ontwikkelde gedachte van de vierledigheid van de mens.
In de tempelcultus wordt dit door de vier niveaus direct aanschouwelijk. Christus vereenzelvigt zelf zijn menselijke bestaansvorm met dit beeld, en het lege graf verkondigt de vrouwen op de Paasmorgen uit de mond van de engelen de viervoudige opstanding:
(dubbelklik op de afbeelding voor een vergroting)
Tempel en graf spreken heel exact niet slechts over het aardse lichaam alleen, maar over het gehele mensenwezen, waarin Hij stierf en dat Hij tot opstanding bracht.
----
Vertaling en bewerking: Marie Veldhuyzen
Uitgeverij Christofoor Rotterdam 1978
ISBN 90 6238 065 4
Helgo Bockemühl 1977
Oorspronkelijke titel: Grab und Tempel - Sinnbilder für den Menschen