vrijdag 9 december 2011

Het Maria-geheim van de mensenziel

Fra Angelico: Annunciatie - Florence, Museo di San Marco, cel no.3

Het Maria-geheim van de mensenziel
Rudolf Frieling

Lucas als Maria-evangelist


De evangelist Lucas, aan wie wij het Kerstverhaal te danken hebben, is tevens de Maria evangelist bij uitstek. Herhaaldelijk komen wij Maria tegen in de beide 'jeugdhoofdstukken', waarmee het evangelie begint, als de ziel van deze wereld die in het teken van Advent en Kerstmis staat. Het begint met de verschijning van de engel van de verkondiging aan de maagd Maria in Nazareth. Zij neemt als 'de dienstmaagd des Heren' gewillig en vroom het aandeel aan het komende heilsgebeuren, dat haar is toegedacht, op zich. Op de groet van de engel volgt dan de zaligprijzing door Elisabeth, die andere aanstaande moeder. Maria antwoordt daarop met de hymne 'Magnificat': 'Wijd wordt mijn ziel en prijst de Heer'. Later zal zij in Bethlehem het kind in de kribbe leggen en de woorden van de engel in haar hart overdenken en bewaren. Als het kind in de tempel aan God wordt opgedragen klinkt van verre even iets van de Lijdensweg door – ‘door uw ziel zal een zwaard gaan'. En wanneer zij later voor het raadsel van de twaalfjarige Jezus in de tempel staat, begint voor haar reeds de smart, maar zij neemt de wonderlijke woorden van de jongen diep in haar ziel op.
In alles wat Lucas hier op zo heilige en tere wijze verhaalt, heeft men altijd weer iets van een oerbeeld gezien. Los van de vraag, of het hier om geschiedkundige feiten gaat, hebben deze gebeurtenissen in de wijze waarop zij in hun opeenvolgingen als beeld beschreven zijn, iets in zich, waardoor bepaalde geheimen van de mensenziel zichtbaar worden. 'Gij moet Maria worden en God in u doen geboren worden', dichtte Angelus Silesius. De mensenziel zelf is het, die zich in haar hoogste mogelijkheden tastend herkent in de Maria figuur.
'Ontvankelijk' zijn is eigen aan de ziel. Datgene wat zij in innerlijk beleven in zich opneemt, vindt in haar diepten een moederbodem, waarin het zich verder kan ontwikkelen en tot vrucht rijpen. En wanneer de ziel zich in reinheid ontvankelijk maakt voor het hoogste goddelijke, dan wordt zij tot Maria, die het Christuskind kan baren, omdat de Heilige Geest haar overschaduwt.
Als men in het Lucas-evangelie verder leest, merkt men, dat dit thema van het Maria-geheim van de ziel geenszins is afgesloten met de twee 'jeugdhoofdstukken'. Het blijft, zij het op stille en onopvallende wijze verder aanwezig. Men kan het onder andere op die plaatsen aanvoelen en het zijn er niet weinig waar bij Lucas juist op de rol van de vrouw de nadruk valt. Wij willen hier deze plaatsen niet afzonderlijk aanhalen, maar een tekstgedeelte eruit halen, dat Lucas met Mattheüs en Marcus gemeen heeft. Ondanks alle schijnbare overeenkomst laat echter de weergave van Lucas juist het Maria thema onmiskenbaar horen: de bekende ‘Gelijkenis van de Zaaier’ en daarin de verschillende plaatsen, waarop het zaad neerviel.

De gelijkenis van de goede aarde


Indien men zou menen dat in het Nieuwe Testament driemaal hetzelfde werd verteld, zou men wel zeer aan de oppervlakte blijven. Bij nauwkeurige beschouwing blijkt namelijk dat, wat schijnbaar hetzelfde is, bij iedere evangelist in een ander verband en een ander licht te staan. Bij Mattheüs is de bedoelde gelijkenis de eerste van de 'zeven gelijkenissen aan het meer', die samen een bepaalde figuur vormen. Bij Marcus is zij de eerste van een groep van drie. Bij Lucas staat ze op zichzelf en heeft ze in het hele verband een centrale plaats.
Mattheüs, Marcus en Lucas, die men uit hoofde van een zekere overeenkomst van wat zij verhalen de 'synoptici' noemt, laten dan ook alle de verhelderende woorden volgen waarmee Christus voor zijn leerlingen de beeldentaal in gedachtentaal vertaalt. Hierbij is het karakteristiek voor de weergave van Lucas, dat hij deze uitleg laat beginnen met de klassieke formulering: 'Het zaad is het Woord Gods (de logos)' (8:11). Het zaad is het Woord - het Woord is zaad, het horen is dus een bevrucht worden. In de Gelijkenis van de Zaaier (zie ook hier) is de aarde de moeder. De 'uitleg' zegt ons, dat het zelfde nog eens op een ander niveau gebeurt, als de ziel die overgegeven luistert het logos-zaad ontvangt, het beschermend in zich bergt en het laat rijpen, om tenslotte de vrucht te voorschijn te brengen. Dat zien wij bij alle drie de evangelisten. Maar de gesteldheid van de ziel als 'goede aarde' is bij Lucas duidelijker onderstreept.

Fra Angelico: Maria-Boodschap - Florence, Museo di San Marco

Ter vergelijking plaatsen wij de bedoelde teksten van de drie synoptici naast elkaar:

Mattheüs 13:23
Bij wie op goede aarde gezaaid wordt, deze hoort het woord en neemt het innerlijk op en het draagt vruchten en brengt voort honderd of zestig of dertigvoud.

Marcus 4:20
En zij, bij wie in goede aarde gezaaid wordt, zij horen het woord en laten het in zich leven en dragen vrucht, dertig en zestig en honderdvoud.

Lucas 8:15
Het zaad in de goede aarde, dat is bij de mensen die het woord, dat zij gehoord hebben, in een schoon en goed hart bewaren en vrucht dragen in volharding.

Bij elk van de drie ligt het accent anders. In het Grieks, in de wereld van Plato, hadden de woorden 'schoon' en 'goed' elkaar ontmoet ('kalos k'agathos'). De Griek Lucas neemt dit rijpe geschenk van de hoge Griekse cultuur in zijn evangelie op: 'het schone en goede hart'.
(Gewoonlijk anders weergegeven: 'Een oprecht goed hart' H. Ogilvie in de hier gevolgde vertaling;
'Een goed en vroom hart' in de Nieuwe vertaling N.B.G.; 'Een goed en edel hart' in de Willibrordvertaling.)


Over het horen

Is het toeval, dat juist bij Lucas op het horen zo de nadruk wordt gelegd? Op de 'uitleg' van de gelijkenis laat de Christus een vermaning volgen. Bij Mattheüs ontbreekt deze, bij Marcus luidt zij: 'Let op hetgeen gij hoort!'. Bij Lucas met een klein, maar veelzeggend verschil: 'Let er dus op, hoe gij luistert!' (8:18).
Wij worden hier aan Goethe herinnerd: 'Das was bedenke, mehr bedenke Wie'. Bij alle drie de synoptici staat de gelijkenis van de zaaier in de chronologie van het evangelie dicht bij een tafereel, waarbij de moeder van Jezus optreedt. Moeder, broeders en zusters zijn bezorgd uit Nazareth aangekomen, om hem weer in het familieverband op te nemen. Sedert de doop in de Jordaan hebben zij de toegang tot de ingrijpende verandering van zijn wezen nog niet kunnen vinden - dat zal hun pas na de opstanding mogelijk worden. De Christus is op dat ogenblik omgeven door een grote schare toehoorders. Mattheüs en Marcus schilderen dramatisch, hoe Christus vraagt: 'Wie is mijn moeder? En wie zijn mijn broers?' Hoe hij daarbij zijn hand over de toehoorders uitstrekt en de kring rondziet, en dan spreekt: 'Zie hier mijn moeder en mijn broeders!' Dat mag niet misverstaan worden als een koud afwijzen van de mensen, die als bloedverwanten de 'zijnen' zijn. Maar op dit ogenblik gaat het er om, de weg vrij te maken voor een nog hogere gemeenschap, gedragen door ziel en geest. 'Wie handelt uit de wil van mijn Vader, die in de hemelen' is, die is mijn broeder en zuster en moeder'. Door te wijzen op het doen van de goddelijke wil, maken Mattheüs en Marcus een directe overgang naar de gelijkenis van de zaaier.
Lucas laat dit tafereel na de gelijkenis komen. En ook hier weer kan men bij de afsluitende woorden een fijn onderscheid opmerken: 'Mijn moeder en mijn broeders zijn dezen, die het woord Gods (de logos) horen en verwerkelijken' (8:21). In plaats van op de wil ligt hier het accent op het 'Woord' en het 'horen'. De moeder wordt hier niet eenvoudigweg met de andere bloedverwanten samen genoemd, maar hier heeft het horen betrekking op de moeder, het 'verwerkelijken' op de broers. 'Wie het woord Gods hoort, die is mijn moeder'.
Laten wij ook hier nog eens de drie teksten naast elkaar zetten.

Mattheüs 12:49:50
En zijn hand over zijn leerlingen uitstrekkende zeide hij: Ziehier mijn moeder en mijn broeders! Wie handelt uit de wil van mijn Vader die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.

Marcus 3:34-35
En hij zag hen, die in de kring rondom hem zaten, aan en sprak: Ziehier mijn moeder en mijn broeders. Wie handelt uit de wil van God, die is mijn broeder en zuster en moeder.

Lucas 8:21
Hij gaf hun ten antwoord: Mijn moeder en mijn broeders zijn dezen, die het woord Gods horen en verwerkelijken.
Verder lezend komen wij al spoedig aan het verhaal van het bezoek bij de zusters Maria en Martha - ook dit verhaal vindt men alleen bij Lucas. Martha gaat geheel op in huishoudelijke bezigheden, Maria 'zat neder aan de voeten van de Heer en luisterde naar Zijn woord' (10: 39). Men heeft haar vaak geïdentificeerd met Maria Magdalena, waarschijnlijk terecht. Vlak voor de gelijkenis van de zaaier voegt Lucas voor het eerst aan Maria's naam 'Magdalena' toe (wat betekent, dat zij uit Magdala kwam). In het begin van het 8e hoofdstuk vermeldt hij de dienende vrouwen, die de Christus op zijn weg begeleidden. Daarbij noemt hij een zekere Johanna en een Suzanna, in de eerste plaats echter 'Maria Magdalena, van wie zeven demonen uitgedreven waren' (Lucas 8:2 de zeven demonen worden ook in Marcus 16:9 genoemd). Rudolf Steiner heeft ons geleerd, in de evangeliën op de stille, maar belangrijke taal van de 'kompositie' te letten: hoe veelal door een bepaalde volgorde in de tekst, veel 'tussen de regels door' wordt gezegd. Zo valt het op, dat aan dit noemen van Maria Magdalena ook weer onmiddellijk het verhaal van de grote zondares voorafgaat, eveneens alleen door Lucas verteld (7:36-50). De grote zondares, die tot dusver de kracht van haar overgave op onjuiste wijze verspild heeft, wordt door Christus van de demonen verlost, genezen en verwandeld, en zo kan het 'eeuwig vrouwelijke' in haar tot zijn recht komen. Het goddelijke Woord 'horend', het met liefdevolle overgave in haar ziel opnemend, wordt zij waarlijk tot 'Maria'.
Het is, alsof gouden draden door het evangelie lopen, waardoor bepaalde samenhangen aan de dag kunnen komen. De lijn, die wij gevolgd hebben, eindigt in een voorval dat Lucas – en alweer hij alleen in het 11e hoofdstuk beschrijft. Onder de indruk van de woorden van Christus verheft een vrouw uit de volksmenigte haar stem en prijst de moeder van zulk een zoon zalig (11:27). Is dit nu niet meer dan een beperkte 'typisch vrouwelijke' reactie, bij het aanschouwen van Jezus direct aan de vrouw te denken, die zijn moeder heeft mogen zijn? De Christus ziet het dieper. Achter de zaligprijzing van zijn lijfelijke moeder herkent hij het verborgen, geheime verlangen van de menselijke ziel naar het Maria zijn. En van grotere hoogte dan zij spreekt hij zijn zaligprijzing uit: `Zalig zijn zij, die het woord Gods horen en bewaren' (11:28). Goed beschouwd zegt hij daarmee tot haar: 'Ook gij kunt mijn moeder zijn, ook gij kunt als Maria de Christus in uw ziel geboren doen worden'.

Rafaël Santi: Madonna del Granduca

Het tegenovergestelde beeld:
'Denkt aan de vrouw van Lot
'


Het hoge beroep dat op de ziel wordt gedaan om 'moeder Gods' te worden, komt nog duidelijker naar voren in het licht van een mogelijk in gebreke blijven ten opzichte van dit ideaal. In het geval van de 'grote zondares' waren het de demonen van de hartstocht, die hadden willen verhinderen dat de ziel haar weg naar het goddelijke vond. Maar er is nog een andere afdwaling mogelijk. Tot nu toe heeft men in het Christendom hoofdzakelijk die tegenstandersmacht op het oog gehad, die de ziet van de kant van de hartstocht bedreigt. Maar naast deze 'hete oorlog' wordt ook een 'koude oorlog' gevoerd, en die wordt in onze moderne tijd steeds gevaarlijker. Zo kan de ziel in de greep van afmatting, berusting, onverschilligheid en wanhoop geraken, haar levenskracht verliezen in het koude mechanisch automatische raderwerk, en ten prooi vallen aan verstarring en verharding.
De synoptische evangelisten brengen ons alle drie de profetische woorden van de Christus over zijn Wederkomst en de daaraan voorafgaande catastrofen over de zogenaamde kleine Apocalyps.
Lucas verhaalt een deel van dit alles reeds op een vroeger tijdstip, als de Christus nog op zijn laatste tocht naar Jeruzalem is (17:22 18:8). Op die plaats spreekt hij van de 'Dag waarop de Mensenzoon zich openbaart -'apokalyptetai' in de oorspronkelijke tekst. 'Apokalyptein' betekent woordelijk: onthullen, een bedekking verwijderen, 'ontdekken'. In het licht van deze toekomst, waarin de Christus zich opnieuw zal openbaren duiken tevens waarschuwende beelden van catastrofen uit de oertijd en uit voortijden op: de zondvloed - het neerdalen van het vuur op Sodom en Gomorra, waaruit telkens de kiem van een toekomstige mensheid wordt gered. De apocriefe 'Wijsheid van Salomo' vond prachtige woorden voor deze redding: 'En in het begin, toen de overmoedige reuzen te gronde gingen, nam de hoop der wereld (elpis tou kosmou) haar toevlucht in de ark en heeft, door Uw hand bestuurd (kybernetheisa), het zaad van een nieuwe wording (genesis) aan de tijdenronde (aion) nagelaten' (Wijsheid van Salomo 14:6). Zoals Noach uit de watervloed wordt gered, zo Lot door de engelen uit het brandende Sodom. Komend apocalyptisch gebeuren weerspiegelt zich vanuit de toekomst in deze lang vervlogen tweevoudige ondergang. Dit is de reden, waarom de Christus in deze woorden over zijn wederkomst oude overgeleverde verschrikkingen weer oproept. Daarbij valt het wederom alleen door Lucas bewaarde woord: 'Denkt aan de vrouw van Lot!' (17:32).
De vrouw van Lot - verstarde zij niet tot een zoutpilaar, omdat zij zich nog eenmaal omwendde naar de verschrikking, die zich achter haar voltrok? Toen de engelen Lot en de zijnen aan de ondergang ontrukt en weggeleid hadden, spraken zij tot hem: 'Red uw ziel, zie niet achterom! Blijf nergens in de Streek staan! Red u in het gebergte, opdat gij niet verdelgd wordt!' (Gen. 19:17). De mensen die als 'hoop der wereld' het aanknopingspunt voor een nieuwe wording moeten zijn, moeten zich vastberaden tot het goddelijke wenden, dat hun vanuit de toekomst, vanuit de hoogte, tegemoet komt. 'Wie de hand aan de ploeg slaat en daarbij achter zich kijkt....(Lucas 9:62).
Een dergelijk verkeerd omzien kan een zogenaamde 'goede oude tijd' betreffen, die overjarig is geworden. Ulrich von Hutten pareerde deze aanvechting met de stoutmoedige woorden: 'ik droom niet van het geluk van vervlogen tijden, ik stoot door en zie niet om'. Het verkeerde omzien kan echter ook andere vormen aannemen. Het treedt ook daar op, waar de mens gefascineerd wordt door wat zich als tegengeest en vervreemding van God aan hem opdringt, maar wat de ondergang in zich draagt. Als hij ten prooi valt aan de suggestie, de hypnose van wat tot ondergaan gedoemd is, in plaats van het 'achter zich te laten'. Zelfs wanneer het ondergaande wordt afgewezen, kan het ook nog macht over de ziel krijgen namelijk als deze slechts met kritiek vervuld is. Men kan van vroeg tot laat kritiek uitoefenen op symptomen van verval, zonder zich niettemin aan hun ban te kunnen onttrekken namelijk als die kritiek geen ruimte meer laat voor wat men, op de toekomst gericht, positief en opbouwend zou moeten doen. Zeer zeker is oordelen en is kritiek nodig, maar als de mens daarin zou blijven steken en door louter afwijzen van het verkeerde geen tijd meer zou hebben om te bidden, dan zou hij niet werkelijk vrij worden van datgene wat ten onder gaat. Hoe actueel klinken de woorden van de engel in het oude verhaal over Sodom: 'Zie niet achterom! Blijf nergens staan! Red u in het gebergte! '
De vrouw van Lot houdt het voorwaarts en het omhoog schrijden, dat de engelen van haar verlangen, niet vol. Ze blijft staan, ze keert zich om, zij kijkt terug op het nagloeiende smeulende Sodom en verstart tot zoutpilaar. Gebiologeerd door het ondergaande, verliest zij haar levenskrachten. Zij wordt door de doodsmachten 'gemineraliseerd'. Zij 'sterft de dood der materie'. Daarmee verliest zij haar mogelijkheid voor de toekomst, het godsmoederschap.
Als wij de beeldentaal van de bijbel weer leren lezen, dan begint het ons te dagen, wat de betekenis is van deze korte zin uit Christus' woorden over zijn wederkomst: 'Denkt aan de vrouw van Lot'. Zulk een vermanend en waarschuwend woord wordt van jaar tot jaar actueler. Wanneer wij in adventsstemming naar de toekomst, naar omhoog zien en streven, dan zijn wij op weg, de roep van de reddende engel te volgen: 'Red uw ziel!'

uitgeverij Christofoor - 1976
Vertaling en bewerking: Marie Veldhuyzen