woensdag 23 maart 2016

Pasen

Fra Angelico - Vrouwen bij het graf 

In de 3e voordracht van Algemene Menskunde, de eerste voordrachtencyclus voor de leraren van de vrijeschool in Stuttgart, stelt Rudolf Steiner de vraag: ‘Hoe zou het met de natuur gesteld zijn wanneer de mens er niet was?’
Het gangbare antwoord gaat meestal in de richting van: ‘alles zou hetzelfde zijn, aarde, planten en dieren, alleen de mens en zijn cultuuruitingen zouden ontbreken. Volgens Steiner is dat niet zo.

‘Zou de mens niet in de evolutie van de aarde bestaan, dan zou ook een groot deel van de dieren niet bestaan. (…) We dienen te weten dat niet alleen de lagere diersoorten, maar ook de wereld van de mineralen en planten al lang verstard zou zijn, zich niet meer verder zou ontwikkelen, wanneer de mens niet op aarde was. (…)’

Volgens Rudolf Steiner worden door de mensen die leven en sterven op aarde, nieuwe levenskrachten binnengebracht in de aarde en wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden.

‘Boerinnen op het land weten nog beter dan de vrouwen in de stad dat voor het bakken van een brood gist nodig is, hoe weinig ook. Ze weten dat een brood niet zou rijzen wanneer er geen gist in het deeg zou zitten.
Evenzo zou de aardeontwikkeling allang in de eindtoestand zijn terechtgekomen, wanneer niet voortdurend de krachten van de menselijke stoffelijke overschotten, die door de dood gescheiden worden van de geestziel, zouden overgaan in de aarde. Door deze krachten, die de aarde voortdurend ontvangt doordat stoffelijke resten van mensen aan haar worden overgegeven, respectievelijk door de krachten die in de stoffelijke overschotten huizen, wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden.
Dit bewerkstelligt dat mineralen hun kristallisatievermogen nu nog ontplooien – wat zij zonder die krachten allang niet meer zouden doen; ze zouden allang verbrokkeld, zijn opgelost. Dit bewerkstelligt ook dat planten die anders allang niet meer zouden groeien nu nog floreren. En dit geldt ook voor de lagere diersoorten.
De mens schenkt zijn lichaam aan de aarde als ferment, als gist als het ware, voor de verdere ontwikkeling.’

uit:
Rudolf Steiner: Algemene Menskunde als basis voor de pedagogie
(GA 293) 3e voordracht 23 augustus 1919

Wat Rudolf Steiner hier bespreekt heeft zeer zeker ook betrekking op alles wat zich afspeelde rond het Mysterie van Golgotha: de kruisdood, graflegging, nederdaling ter helle en de opstanding van Christus.
We mogen ons er werkelijk van doordringen, dat er in het voorjaar geen nieuwe lente-impuls had kunnen zijn, wanneer het Mysterie van Golgotha niet had plaats gevonden. Op dàt moment in de mensheidsontwikkeling werd er in de aardeplaneet een levenbrengende kiem gelegd ter voortgang van de wereld en mensheid, opdat de aarde eens zelf tot een levende zon zal kunnen worden.

In de tijden vóór het Mysterie van Golgotha verliep de ontwikkeling van de aarde vanaf zijn ontstaan in een neergaande lijn. Het was een ontwikkelingslijn, die uiteindelijk zou uitmonden in een totale verdichting en verharding, waardoor geen voortgaande ontwikkeling meer mogelijk was.

Ook het mensenwezen zelf zou steeds verder verharden en deformeren, d.w.z. afraken van het goddelijke scheppingsplan. In de verschillende evangeliën wordt verhaald over de zieken, melaatsen, kreupelen, verlamden, blinden en doven, geesteszieken en door demomen bezeten mensen. Zij zijn representanten van de mensheid in die neergaande ontwikkelingslijn. Maar Christus, die is de Geesteszon, kan dit alles ombuigen. Hij rekent daarbij echter ook op de wil en inzet van die individuele mensen. Zonder hun eigen wil en inzicht is er geen echte genezing mogelijk:
‘Schep moed dochter, uw geloof heeft u genezen’ (Math. 9:22)
‘Ook ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig voortaan niet meer.’ (Joh 8:11)

Het is ook het Christuswezen, dat aan de mensheid  het hogere Ik heeft geschonken. Ons hogere Ik komt vanuit die hemelse regionen van de Geest. Het lagere Ik is een vals  en egoïstisch Ik, dat op een andere manier in de menselijke ziel is ingeënt, waarmee een dalende lijn in de mensheidsontwikkeling werd ingezet.
Sinds het Mysterie van Golgotha is aan de mens de mogelijkheid gegeven om de geest (het Ik) tot in zijn lichamelijk organisatie op te nemen. De mens kan vervolgens aanvangen om zijn zielenkrachten, levenskrachten en uiteindelijk zelfs ook zijn fysiek-lichamelijke organisatie om te vormen en te vergeestelijken, met zijn Ik te doordringen.

Met het offer dat het Christus-wezen heeft gebracht in de Lijdensweek en bij de opstanding, is aan elke mens op aarde de mogelijkheid gegeven de weg naar geestelijke hemelrijken weer te vinden.

Bij het begraven of cremeren van de stoffelijke resten van een mens, worden de door de geest getransformeerde stoffen, de substanties waaruit het lichamelijke is opgebouwd, weer terug geschonken aan de aarde. Als een homeopathisch ferment worden daarmee nieuwe geestelijke krachten aan de aarde toegevoegd.

In de 52e spreuk van de antroposofische Zielenkalender (Weekspreuken), die gemediteerd zou moeten worden tijdens de Stille Week, vinden wij weergegeven dat juist in die week voor Pasen, vanuit hemelse verten levenskracht het menselijk lichaam binnen trekt, en dat op dat moment het wezen van de geest zich verenigt met het menselijk zijn.

Wanneer vanuit de zielendiepten
de geest zich wendt tot het wereldzijn,
en schoonheid opwelt uit ruimteverten,
dan trekt vanuit hemelsverten
levenskracht het menselijk lichaam binnen
en verenigt, machtig werkend,
het wezen van de geest met het menselijk zijn.

(zie http://weekspreuken.antrovista.com)

We kunnen deze waarheden niet letterlijk genoeg nemen.
Het gaat hier over het mysterie van de transsubstantiatie.

In de oeroude mysterietekens van brood en wijn herkennen wij het omgevormde en vergeestelijkte lichaam en het bloed van Christus; het lichaam als de drager van Zijn ziel, het bloed als de drager van Zijn geest. Zijn wezen heeft het gedeformeerde menselijk oerbeeld weer geheel hersteld, zoals het in oorsprong door de scheppende goden was gedacht, gesproken en gewild.

De helende werking op wereld en mensheid, die door de komst van Christus op aarde mogelijk werd, kan voortgang vinden wanneer mensen de Christuskracht in hun harten willen opnemen.
Voor de eerste maal werd dit alles ingevoegd in de aarde tijdens de Stille Week en de Paasmorgen. En elk jaar weer vindt een vernieuwing van deze impuls plaats in de lentetijd, met Pasen.