zaterdag 21 februari 2009
Invocavit (1e zondag in de Vastentijd)
Duccio di Buonsegna (1282 - 1339): de Verzoeking
Mattheüs 4 : 1 – 11 De verzoeking in de woestijn
Na het carnavalsfeest beginnen we op deze zondag serieus aan de voorbereiding op de lijdenstijd en Pasen: De verzoeking in de woestijn. Het gedeelte uit het evangelie volgens Mattheüs dat we deze dag lezen volgt direct op de Doop in de Jordaan. Bij die doop daalde het goddelijk wezen van Christus af in het lichaam van Jezus van Nazareth. Bij de Doop in de Jordaan werd het lichaam van Jezus pas echt de drager van de Christusgeest. Het lichaam van Jezus was op zichzelf ook al op een gecompliceerde wijze voorbereid. Het fysieke lichaam en etherlichaam van het Jezuskind uit het Lucas-evangelie, bij geboorte overstraald door de zegenden krachten van het Boeddhawezen, werd doordrongen van het astraallichaam en Ik van het kind Jezus uit het evangelie volgens Mattheüs. Dit gebeurde toen dit Lucas-kind twaalf jaar werd (zie perikoop 1e zndg na Epifanie). In dit laatste kind is de individualiteit van Zarathustra werkzaam, die zich in vele eerdere incarnaties had gericht op de komst van het hoge Zonnewezen. In deze incarnatie offert hij eerst zijn eigen lichamelijkheid op, om dat van het Lucas-kind te doordringen met zijn wijsheid en aarde-ervaring. Bij de doop in de Jordaan trekt het Ik van Zarathustra zich terug uit het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam om plaats te maken voor het wezen van de Godszoon.
Deze geesteswetenschappelijke inzichten kun je kinderen natuurlijk niet vertellen. Aan een 5e klas vroeg ik als inleiding op de bespreking van deze perikoop: “Stel nou eens dat er een hemels wezen op aarde zou geboren worden, een wezen dat nog nooit op aarde geleefd heeft. Wat zou zo’n wezen dan nieuw ervaren? Wat zou zo’n wezen helemaal nog niet kennen omdat het alleen de hemel kent en geen enkele ervaring heeft op aarde?” De kinderen kwamen met antwoorden als: "Het zou ruzie, haat, oorlog niet kennen, want dat is er niet in de hemel." Na even doorpraten kwam een leerling met de opmerking dat zo’n wezen zou moeten leren eten. "Het voedsel wat wij als mens eten is er ook niet in de hemel." Dat was een bijzondere eyeopener, goed voor een verder gesprek. Moeilijker was het voor de kinderen om erop te komen dat zo’n hemels wezen natuurlijk gewend was om te ‘zweven’ en de aardezwaarte –de zwaartekracht- nog nooit zou hebben ervaren.
Dit zijn nu precies de drie niveaus waarop in deze perikoop de duivel het wezen van de Christus beproeft, nadat Deze zich had verbonden met de lichamelijkheid en de ziel van Jezus van Nazareth: de zielenroerselen van mensen, de noodzaak voedsel op te nemen, en de afhankelijkheid van de zwaartekracht.
“Hij werd in de woestijn gevoerd om beproefd te worden”, duidt al op het aardse karakter van de omgeving waarin het gebeuren zich afspeelt. Het beeld van de woestijn geldt in de taal van de Bijbel namelijk altijd als imaginatie voor de woeste leegheid van de fysieke aarde. Het is de geestelijke eenzaamheid, die alleen op aarde kan voorkomen. In de geestelijke werelden zijn we altijd in sympathie verbonden met de andere wezens. We komen daar -zelfs gedurende onze slaap- met alle andere wezens samen, vloeien als het ware met hen samen.
Voor de instandhouding van het fysieke lichaam moet de mens eten. Het voedsel verschaft het geestwezen van de mens zelfs een noodzakelijk ankerpunt in de lichamelijkheid, zonder voedsel kan de mens niet op aarde leven. “In het zweet uws aanschijns eet uw brood, Adam,” klinkt er na de zondeval uit de mond van de engel in het Paradijsspel. De duivel nodigt de Christus nu uit om stenen in brood te veranderen. Hoewel Hij het hoogste zonnewezen is moet ook de Christus, nu Hij het lichaam van Jezus als aardse omhulling heeft aangenomen, brood eten om te kunnen leven. Zonder voedsel kan ook Hij op aarde niet als mens blijven leven. Dit is de eerste verzoeking, uitgevoerd door Ahriman. Dit is overigens de duivelse angel in het wezen van de mens op aarde. De mens moet eten om te kunnen leven, maar om brood te kopen heb je geld nodig (Ahriman). Het is later ook Ahriman die Judas Iskariot tot zijn werktuig maakt. Judas houdt zich bezig met de financiën van de leerlingen rond Jezus. Judas moppert wanneer Maria de nardusolie “verspilt” en hij verraadt Jezus voor dertig zilverlingen.
Het etherlichaam heeft tijdens het leven een verbinding met het fysieke lichaam. Het etherlichaam vervult het fysieke met levenskrachten, maar het fysieke lichaam geeft op zijn beurt het etherlichaam een anker op aarde. Het voorkomt namelijk dat het etherlichaam zich uitbreidt tot in de periferie van de etherwereld. Het fysieke werkt met de invloed van de zwaartekracht centripetaal, naar het centrum van de aarde. Het etherische werkt centrifugaal. Het zou als een zeepbel als vanzelf willen wegvliegen en zich verbinden met de wereldether, wat ook gebeurt na de dood. De duivel werkt in de zwaartekracht en probeert de Christus te verleiden zich van de tinnen der tempel omlaag te storten en engelen opdracht te geven hem op handen te dragen, d.w.z. zich niet met de zwaartekracht te verbinden. Dit is de tweede verzoeking, nu door Ahriman en Lucifer samen, Ahriman in de zwaarte, Lucifer als de verleiding niet die verbinding met de realiteit van de aardezwaarte aan te gaan.
Als derde verzoeking wil de duivel (nu Lucifer alleen) dat de Christus neerknielt en hem aanbidt. Daar wordt de trots, hoogmoed en verwaandheid zichtbaar, die Lucifer in het astraallichaam van de mens heeft gelegd.
Lucifer is werkzaam in het astraallichaam van de mens en heeft er te vroeg het element van het zelfbewustzijn gewekt. Begeerte naar de zintuigwereld en trots op het eigenwezen uiten zich in de zielen van de mensen als egoïsme, hoogmoed, verwaandheid en begeerte, als zelfzucht en zucht naar bevrediging.
Ahriman is werkzaam in het gebied van het etherische waardoor de levenskrachten uitdrogen. Dat spiegelt zich in de mensenziel waardoor hij angst zaait in de mensenzielen en het ontkennen van de geest veroorzaakt, wat de leugen van het materialisme is.
Deze perikoop met het verhaal van de verzoeking is te lezen als het afdalen van de Christusgeest in de wezensdelen van Jezus van Nazareth. Hoewel de wezensdelen van Jezus van Nazareth op een bijzondere wijze en op een door goddelijke wijsheid geleide manier zijn voorbereid, dragen zij toch de sporen van de Zondeval. Die ontmoet het Christuswezen nu in drie lagen, op de drie trappen van het afdalen in de incarnatie: in fysiek lichaam, etherlichaam en astraallichaam.
(zie ook: Marcus 1:12–13 en Lucas 4:1-13)
Gebruikte bron: Rudolf Steiner: Voordrachten over het Vijfde Evangelie, en de Voordrachten over het Evangelie volgens Mattheüs (8e voordr.)
maandag 16 februari 2009
Estomihi (7e zondag voor Pasen)
Duccio di Buoninsegna (1282-1339) - Genezing van twee blinden bij Jericho (naar Mattheüs 20:30)
Lucas 18 : 31 – 43 Aankondiging van het Lijden en genezing van een blinde.
Deze perikoop bestaat uit twee delen, maar waarschijnlijk mogen we ze beschouwen als toch bij elkaar behorend.
Voor de derde keer in het Lucas-evangelie kondigt Christus Jezus zijn lijden, dood en opstanding aan. Dat deed hij al eerder in Lucas 9:22 en 9:44.
18:31 Hij nam de twaalf apart en zei tegen hen: ‘We zijn nu op weg naar Jeruzalem, en alles wat door de profeten is geschreven zal men de Mensenzoon laten ondergaan.' (NBV)
De twaalf snappen er helemaal niets van. De betekenis van Zijn woorden blijft op dat moment nog voor hen verborgen, maar ze kunnen het eigenlijk ook nog niet begrijpen. De Christus hebben zij herkend als het hoogste godwezen. Johannes de Doper heeft enkelen van hen op Hem gewezen.
De Christus wordt hier ‘de Mensenzoon’ genoemd en tegelijk is Hij toch ook de Godzoon. Want tot aan Christus hadden mensen God niet met eigen ogen als fysieke gestalte kunnen waarnemen. Alleen zij die in de mysteriën waren ingewijd hadden Hem in de geest kunnen schouwen. Met Christus heeft de godheid de zintuiglijke wereld betreden en is Hij fysiek zintuiglijk waarneembaar geworden, een Mensenzoon. De apostelen zien Hem nu met hen in de zintuiglijke wereld en naast zich wandelen. Hij is gewoon bij hen, ze kunnen Hem als het ware beetpakken. Het is door de lichamelijke verschijning van Jezus van Nazareth dat zij de machtige werkzaamheid en het wezen van de Christus ervaren. Maar in de zielen van de apostelen komt nauwelijks de gedachte op dat Zijn dood de eigenlijke vervulling zal betekenen van de missie die de Christus op aarde heeft. Wat er allemaal nodig is om de wil van God te openbaren is nog voor hun verstand verborgen. Pas met Pinksteren gaan de apostelen daarvan iets begrijpen.
Nu volgt het verhaal van de blinde man bij Jericho. (zie ook: Mattheüs 20:30)
Vertel in de lessen RO de kinderen toch vooral steeds weer opnieuw dat Christus geen wonderdokter of tovenaar was, die goocheltrucjes uitvoerde. De moderne theologische en platvloerse materialistische opvattingen kunnen makkelijk tot dat soort ideeën leiden. Vertel de kinderen dat Hij het allerhoogste godswezen/zonnewezen is dat zich tot redding van de mensheid met de aarde wilde verbinden. Elk verhaal in de Evangeliën moet gezien worden als een stap op de weg tot openbaring van Zijn wezen.
De naam van de stad Jericho betekent: ‘Stad van lieflijke (Balsem-) Geur’. De stad was beroemd door haar balsem en haar geurende tuinen. Jericho betekent ook ‘de Maanstad’, alsof hier de invloed van de maanmysteriën nog sterk leefde. De bewoners van Jericho stonden bekend als wereldse mensen, misschien bijna decadent. Daarom willen zij die voorop lopen, dat de blinde zwijgt. Zij willen hem de mond snoeren, maar hij roept des te luider uit wat hij diep van binnen weet: ‘Jezus, Zoon van David!’, wat inhoud dat hij Hem voor de Messias houdt.
Lucas was een arts. De passage zou dus gelezen kunnen worden als een gewoon verhaal over een genezing. Maar is het wel zomaar een gewoon verhaal over een genezing? De mensen zeggen de blinde zijn mond te houden maar hij blijft roepen tot Jezus bij hem komt. Het is merkwaardig dat deze blinde man weet wie er langs komt. Blijkbaar nam hij waar met andere zintuigen dan zijn ogen welk wezen hem daar passeerde, zoals blinde mensen vaak kunnen. Deze blinde is eigenlijk de enige met een beetje licht, het innerlijk licht van het inzicht. Daarom kan hij door zijn geloof genezen worden. We willen verder onderzoeken hoe we dit kunnen begrijpen.
We weten dat de evangelieboeken eigenlijk gelezen moeten worden als openbaringen van mysteriegeheimen. Zeker na de geschiedenisperiode in klas 5 kun je met de kinderen spreken over de mysteriën van de oudheid en dat de mensen onder leiding van de priesters steeds probeerden in de geestwerelden te schouwen.
De zin: ‘Heer, dat mijn ogen kunnen zien’ is een sleutel om de diepere zin van deze perikoop te benaderen. (Statenvertaling: ‘Heere! dat ik ziende mag worden.’) In het Grieks staat er: αναβλεπων (anablepon) wat in eerste instantie “omhoogkijken” betekent, daarbij ook vertaald wordt als: het (verloren) gezicht terugkrijgen (blepo - βλέπω – betekent in het moderne Grieks overigens nog steeds ‘zien’).
Deze blinde wil dus graag dat hij weer kan OPZIEN, kan “omhoog kijken”. De vraag is dan: naar wie wilde deze blinde weer opzien? Het antwoord ligt in de oude mysteriën, die tot een einde waren gekomen. Toen waren de ingewijden in staat om op te zien naar de godenwereld. Zij schouwden het hoogste godswezen in het geestelijke gebied van de zon, denk maar aan Zarathustra, of aan Echnaton. De ingewijden ‘sliepen’ een inwijdingsslaap waarin zij de beelden van die godenwereld schouwden. Maar nu Christus op aarde is verschenen, is zijn wezen in de nachtwereld niet meer op de zon te vinden. De Christus is nu op aarde en is overdag te zien met open ogen. Hij is openbaar geworden. De blinde wil het godswezen graag ook zien, omdat hij hem ‘s nachts niet meer schouwen kan. Wanneer Christus dat mogelijk maakt begint de man Gods openbaring (=dat god zichtbaar is geworden voor gewone zintuigen) te prijzen. Men kan ervan uitgaan dat het eerste wat de blinde man na zijn genezing zag, de fysieke verschijning van de Christus Jezus was. Daardoor werd hij gelovig. De blinde loofde deze openbaring van God en hij volgde Jezus vanaf dat moment. De twaalf zagen de Christus op aarde, de blinde eerst nog niet. De apostelen snapten nog niets van wat er nog te komen stond. De kruisdood en de opstanding vormen uiteindelijk de ultieme openbaring en vervulling van de oude mysteriën. Wellicht snapte deze blinde, die naar alle waarschijnlijkheid zelf een oude ingewijde was, dat al wel. Zo zouden we de twee gedeelten van deze perikoop in elkaars licht kunnen lezen.
maandag 9 februari 2009
Sexagesima (8e zondag voor Pasen)
Vincent van Gogh
Lucas 8 : 4 – 15 De zaaier
De perikoop van deze zondag komt uit het Lucas-evangelie. Aan het begin van het achtste hoofdstuk lezen we de volgende inleiding:
Kort daarop begon Hij rond te trekken van stad tot stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te verkondigen. De twaalf vergezelden Hem, en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren: Maria uit Magdala, bij wie zeven demonen waren uitgedreven, Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna en nog tal van anderen, die uit hun eigen middelen voor hen zorgden. (Luc. 8:1-3)
Dan volgt de tekst van onze perikoop. Met het 4e vers geeft Lucas ons inzicht in de werkwijze van Jezus. Het beschrijft duidelijk dat Hij tot de verzamelde menigte anders spreekt dan tegen zijn intiemste leerlingen. Tegen het volk spreekt de Christus altijd in beelden, zoals men tegen kinderen dingen ook veel beter in verhaalvorm en in beelden kan uitduiden, beter dan met rechtstreekse en intellectuele verklaringen. Bij de Apostelen is het vermogen om de geheimen al denkend in zich op te nemen. Het denken heeft met de werking van het Ik te maken, dat bij hen blijkbaar al verder was. Zij waren dus blijkbaar verder ontwikkeld, dan de gemiddelde mens uit die tijd.
Na de gelijkenis neemt Jezus de intieme leerlingen apart en op hun verzoek verklaart Hij zijn gelijkenis. De tekst spreekt voor zich, maar we kunnen er misschien nog meer mee. Het zaad is het Woord Gods = de Logos. Het zaad zou ook op de Christus zelf kunnen duiden, of op de Christuskracht. Dan wordt de vraag aan het einde van deze perikoop: “Wie nemen de Christus in zich op, in een edel en goed hart, en bewaren het zodat het vrucht zal dragen?”
Wanneer we met het antroposofische mensbeeld in het achterhoofd nog eens naar de uitleg van de gelijkenis kijken, rijst de vraag of met de vier verschillende categorieën misschien ook een beeld gegeven zou kunnen zijn van de vierledige mens: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en Ik. Naast de laatste groep wordt er drie maal een groep mensen aangeduid waarbij het Woord Gods niet wordt opgenomen.
-Op de weg wordt het zaad vertrapt. Het kan niet eens ontkiemen. Is dat het fysieke lichaam? De duivel neemt het woord weg.
-Op de rotsgrond verdort het zaad. Het krijgt geen vocht. Zou dat het etherlichaam zijn? Deze mensen nemen het Woord met vreugde op, zij geloven een tijd, maar vallen af.
-Distels verstikken het zaad. Het Woord wordt door zorgen, rijkdom en de genoegens van het leven verstikt. Dat is dan het gebied van het astraallichaam.
-Het Ik kan het Woord opnemen in het hart. Daar valt het zaad in goede aarde. Het kan levend worden in het zijn van de mensen, die hem woning geven in hun harten.
De tegenmachten die werkzaam zijn op het fysieke niveau worden Asura’s genoemd. Zij ontpooien hun negatieve werking diep in de menselijke organisatie, bijvoorbeeld als aanval op de zintuigontwikkeling van het kind. De negatieve invloed van de Asura’s neemt in onze eeuw steeds meer toe. De tegenstandersmachten die de levenskrachten van het etherische uitdrogen -waardoor o.a. het denken materialistisch wordt- zijn de ahrimanische wezens. De wezens die werkzaam zijn in het astraallichaam van de mens en daar zelfzucht en begeerte veroorzaken, hebben een luciferische oorsprong. Zij verleiden de mensen met rijkdom en begeerte naar genietingen, zodat zij verstikt raken en uiteindelijk geen vrucht dragen. De werking van de Christuskracht, die met het denkende bewustzijn van het Ik kan worden opgenomen is in staat om de mens van de werking van deze tegenkrachten te helen. Dan kiemt het zaad en draagt vrucht.
In een ander verband is er op gewezen dat enkel door overdag bewust een verbinding te zoeken met de Christus, Hij in de nacht de mens kan begeleiden en de mens kan helen van de negatieve invloeden van de tegenmachten. Naast wat de vrijeschool-pedagogie kan betekenen voor de opgroeiende mens wanneer de leerkrachten bewust zoeken samen te werken met de engelen, aartsengelen en archai, is de bewuste verbinding met het Christuswezen zoals die in de Handelingen wordt gelegd, van onmetelijke betekenis voor nu en voor de opgroeiende mensenkinderen van de toekomst.
Siegwart Knijpenga koos in zijn boek ‘Wie is mijn naaste?’ (uitgeverij Christofoor) een andere menskundige invalshoek, namelijk van de drie zielenkrachten denken, voelen, willen. In de beeldspraak van de Bijbel zou het beeld van de akker kunnen staan voor het gebied van de groeiprocessen, de innerlijke grond waarop een gezond zielenleven zich kan ontwikkelen. Dit gebied van de levensprocessen –het etherlichaam- ligt als het ware onder het zielenniveau. Op de weg wordt het zaad vertrapt: het combinerende analytische verstand dat begrippen verbindt als wegen, ligt ook min of meer geïsoleerd van de andere, diepere zielenvermogens. Het verdroogde stenige deel van de akker spreekt over het gemoed, dat te weinig medelevende wil heeft. Waar het zaad verstikt wordt, is een ziel waarin eenzijdige wilsdaden te weinig door lichtkrachten van het denken en warmte van het gemoedskrachten richting krijgt. Daar waar het zaad van het godswoord kan ontkiemen, wordt de grond zo bewerkt dat de bodem ontvankelijk is en licht en lucht er op kunnen inwerken.
maandag 2 februari 2009
Septuagesima (9e zondag voor Pasen)
Een van de ramen van de kerk te Dieteren (bij Echt)
Mattheüs 20 : 1 – 16 De arbeiders in de wijngaard.
De gelijkenis in deze perikoop roept weer flink wat vragen op. Laten we toch maar de moed hebben om de tekst vanuit verschillende invalshoeken te benaderen, onszelf een aantal vragen te stellen en schoorvoetend wat gedachten op te tekenen. Het gaat vooral om de moeite die we doen in dat denkproces, niet om het eindresultaat.
Het lijkt of we met de eerste zin van deze perikoop met de deur in huis vallen. Er klinkt een antwoord op een vraag die niet gesteld lijkt te worden. Het 20e hoofdstuk is echter een voortzetting van het 19e. En zelfs voordat we in het Mattheüs-evangelie bij hoofdstuk 19 zijn gekomen, is er al enkele keren sprake geweest over het bereiken van het koninkrijk der hemelen. Er klonk: “Laat de kinderen tot mij komen, en verhindert hen niet.” (Matt. 19:14) en “Voorwaar, ik zeg u, dat een rijke bezwaarlijk het koninkrijk der hemelen zal ingaan. Een kameel gaat nog eerder door het oog van een naald.” (Matt. 19:23-24)
Het gaat in deze perikoop expliciet over het Rijk der Hemelen: “Het rijk der hemelen is gelijk…..” Mattheüs spreekt vaak over ‘het (konink-)rijk der hemelen’ of ‘het rijk van de Vader’ dat dichterbij is gekomen. Daarmee duidt hij erop dat de krachten van de bovenzinnelijke schepperwereld bij de materiële wereld zijn gekomen. Lucas spreekt over ‘het rijk Gods dat in u is’ of ‘het rijk van de Zoon’. Het Rijk van de Zoon is in hen die de Christuskracht in hun hart op willen nemen. Mattheüs slaat de brug tussen het Oude en het Nieuwe Testament, van de wereld van de Vadergod naar de wereld van de Zoongod.
Het 19e hoofdstuk eindigt met het verhaal over de rijke jongeling die vraagt: “Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?” Daarop volgt een antwoord wat nog meer vragen oproept, in ieder geval bij de luisterende omstanders.’Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan’ doet de apostelen hevig verontrusten en zij vragen: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’ en ‘Wij hebben alles achtergelaten en zijn u gevolgd. Waar kunnen wij naar uitzien?’ (Matt.19:25-26). Dan eindigt het hoofdstuk met de zin: “Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten.” (Matt. 19:30).
In de perikoop voor deze zondag spreekt Christus verder en gaat Hij dieper op de eerdere vragen van de leerlingen in. Hij spreekt dus duidelijk over het ‘rijk der hemelen’. Daar zijn de condities duidelijk anders dan wij hier op aarde gewend zijn.
Er komt een vraag naar boven: Over wie spreekt deze gelijkenis eigenlijk? Gaat het hier over mensen, of om de wezens van het hemelrijk: de engelhiërarchieën? Spreekt deze gelijkenis misschien over mensen die vele incarnaties doormaken en andere die in het totaal minder aardelevens zullen hebben of gaat het misschien om de vergelijking tussen engelen en mensen?
In de gelijkenis is sprake van vijf groepen arbeiders: degene die ’s morgens vroeg bij zonsopgang –het eerste uur- met werken beginnen, zij die op het derde uur worden aangenomen, de arbeiders van het zesde uur en die van het negende uur. Tenslotte een laatste groep die op het elfde uur voor werk wordt aangenomen. De dagindeling werd in de Romeinse tijd berekend van zonsopgang tot zonsondergang in 12 gelijke delen. Het 6e uur was het middaguur. Het elfde uur is vlak voor zonsondergang (12e uur). De uitdrukking ’Te elfder ure’ betekent ook op het laatste moment. De eerste groep heeft dus de hele dag in de wijngaard gewerkt in de hete zon. De laatste groep werkte dus echt maar 1 uurtje. Met opzet laat de huisheer hen eerst uitbetalen. Doet hij dat om te zien wat de reactie van de anderen zal zijn?
Met onze leerlingen kunnen we in de les Religieuze Oriëntatie bespreken of het er met de beloning van de arbeiders wel eerlijk aan toeging. Zij zullen het waarschijnlijk een oneerlijke gang van zaken vinden. Voor aardse begrippen is dat natuurlijk ook zo. In de mensenwereld op aarde geldt dat wie het langst werkt meestal het meest betaald krijgt. Maar hier gaat het waarschijnlijk toch om hemelse wetmatigheden, anders zou Christus niet gezegd hebben: “Het rijk der hemelen is gelijk een huisheer…..(of landheer)”.
De uitnodiging om in de wijngaard te komen werken kunnen we misschien opvatten als een uitnodiging van de scheppende goden aan de mens om op aarde geboren te willen worden. Er zijn mensenzielen die reeds vroeg in de aardeontwikkeling op die uitnodiging zijn ingegaan, andere zielen zijn jong en hebben nog weinig aarde-ervaring. Zij hebben misschien lang gewacht -met veel geduld of misschien juist vol ongeduld gewacht- en eindelijk toestemming gekregen om fysiek geboren te worden. Tenslotte wordt uiteindelijk aan het einde der aardetijden ieder die op aarde heeft gewerkt gelijkelijk beloond. Dat is wel eerlijk.
Een andere interpretatie zou kunnen zijn dat met de arbeiders van het 11e uur de mensheid wordt bedoeld, de jongste hiërarchie, die in de geestelijke ontwikkeling van de kosmos nog maar weinig ervaringen heeft opgedaan en weinig heeft kunnen bijdragen. De wezens van de andere, hogere hiërarchieën hebben een veel langere ontwikkeling achter de rug en zijn de arbeiders van het 1e, 3e, 6e en 9e uur de hoogste hiërarchieën tot en met de hiërarchie der engelen. Rudolf Steiner wees erop dat de voorgang der wereldontwikkeling uiteindelijk in de handen van de mens ligt en afhangt van de Ik-ontwikkeling van de mens. Het is de mensheid die (hopelijk) bij het einde der aarderonden in vrijheid de gemeenschap in Christus als het rijk van de liefde zal kunnen stichten en zich als 10e hiërarchie zal kunnen invoegen in de rei der geestelijke hiërarchieën. Dit zal ook voor de andere hiërarchieën (=voor de hele geestelijke wereld) een vooruitgang in de ontwikkeling betekenen. De mensheid (arbeiders van het 11e uur) worden als eerste uitbetaald en ontvangen even veel beloning als de andere hiërarchieën, n.l. het hemelrijk met het Christus-wezen als stralend middelpunt.
Het blijft een vraag wie de arbeiders zijn die morren. De huisheer (God) richt zijn antwoord slechts tot één van hen: “Vriend ik doe u geen onrecht…” Misschien zijn deze morrende arbeiders die afgevallen hiërarchische wezens, die het sowieso niet zo eens waren met de ontwikkeling van de mens en nu optreden als tegenstanders van de mens.
We kunnen ook nog even kijken naar de uitspraak 'Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten'. Dat zou kunnen duiden op omstulping, de wetmatigheid in de astrale (geestelijke) wereld, waar alles een omkering is van het fysieke, of eigenlijk beter gezegd: het ons bekende fysieke is een omstulping van het geestelijke. Zo wordt na de dood in de Kamaloka-tijd het afgelopen aardeleven herbeleefd, maar in tijd achterstevoren en qua beleving binnenstebuiten. Wat je aan een ander goed of kwaad hebt gedaan, beleef je dan als dat het van buitenaf jouzelf overkomt. Iets dergelijks gebeurt ook al in de nacht tijdens de slaap met de belevenissen van de dag.
Een ander voorbeeld van omstulping is, dat hetgeen als fysieke zintuigindrukken wordt opgenomen in het astraallichaam ofwel in de ziel, omgekeerd wordt gespiegeld: rood wordt blauw, licht wordt donker gespiegeld. Ook het hoofd van de mens is een omstulping van de krachten die hij heeft ingezet in zijn ledenmaten in een vorig leven. Kortom voorbeelden voldoende. Zo is het met het rijk der hemelen, alles is een omstulping van wat wij fysiek kennen.
Rembrandt: De Arbeiders in de Wijngaard