Als twee majestueuze zuilen verheffen zich de twee winterfeesten Kerstmis en Epifanie in de tempel van het jaar. Het zijn de feesten die op de geboorte van de mens en de geboorte van de godheid in de aardesfeer wijzen.
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)
In de ochtenden van 25 december (Kerstmis) tot 6 januari (Epifanie) komt de zon twaalf dagen om dezelfde tijd op, om daarna weer steeds vroeger boven de horizon te verschijnen. In de avonden is het al sinds 13 december Sint-Luciadag steeds langer licht, doordat de zon vanaf die dag al enigszins op een terugweg naar de zomer is begonnen.
Wanneer op 1 januari het nieuwe jaar is gekomen zijn er zes dagen voorbij sinds Kerstmis en op dit keerpunt halverwege de heilige nachten kunnen we al iets merken van de nieuwe frisheid die de Driekoningentijd kan brengen.
Jacob Cornelisz van Oostsanen: Aanbidding van de Drie Koningen (1517)
Mattheüs 2 : 1 – 15 De Drie Koningen
Sprak het Lucas-evangelie direct tot het gemoed -op een zelfs bijna kinderlijke manier-, het Mattheüs-evangelie ademt een heel andere sfeer. Dit andere geboorteverhaal volgens Mattheüs beschrijft de komst van de priesterwijzen uit het oosten. We mogen het lezen in het licht van wijsheid uit de Perzische mysteriën. De Griekse tekst gebruikt het woord ‘magi’. Zo werden bij de Perzen en Meden de geleerden in allerlei wetenschappen -voornamelijk in de wetenschap der hemelverschijnselen- genoemd.
Als schrijver van het eerste evangelie van het Nieuwe Testament sluit Mattheüs aan op de traditie van het Oude Testament. Het is alsof de samenstellers van het Nieuwe Testament met het Mattheüs-evangelie willen aanknopen bij de wijsheid en het denken dat in de ontwikkeling door het Joodse volk is opgenomen uit de cultuurcentra van Perzië, Babylonië en Egypte. Dit in tegenstelling tot het Lucas-evangelie dat qua stemming meer bij een Indische cultuurwijsheid (Boeddha) aanknoopt.
Zoals de ‘magi’ het door mysteriewijsheid verlichte denken representeren, zo laat de figuur van Herodes de Grote zien hoe het menselijk denken tot negatieve intellectuele en dodende kracht kan worden, zonder gevoel voor het morele. Het hof van Herodes was overigens ook een occult centrum, waar zwarte magie werd bedreven en waarvan o.a. de kindermoord in Bethlehem en later -onder de opvolger Herodes Antipas- de onthoofding van Johannes de Doper uitingen zijn.
De wijzen volgen de ster, die niet als zomaar een ster moet worden opgevat, maar als verwijzing naar de incarnerende ziel van Zarathustra mag worden opgevat. In hun mysteriecentra verwachtten de wijzen dat de initiator en grote leraar van deze mysteriën opnieuw geboren zou worden. Zo kwamen zij in Jeruzalem en tenslotte in Bethlehem.
“En zij traden het huis binnen.” (Mattheüs 2:11)
In het evangelie volgens Mattheüs is dus geen sprake van een stal, geen os en ezel, zoals bij Lucas. Bij Lucas lezen we niets over een ster, die verscheen. Oude meesters der schilderkunst kenden de verschillen tussen de evangeliën volgens Lucas en Mattheüs. Het is zichtbaar in hun kunstwerken. De schilders die zich door het Lucas-evangelie lieten inspireren beeldden het kind af liggend op stro. Het kind uit het Mattheüs-evangelie zien we rechtop zittend op schoot bij zijn moeder, die meestal met een rijk gewaad gekleed is. Tevens zijn goud, wierook en mirre geschenken, die mysteriekarakter hebben.
Wanneer Herodes het kind wil doden, vluchten de ouders naar Egypte. Zij verblijven daar enkele jaren in Egyptische mysterieplaatsen, waar het Joodse volk in de tijd tussen Jozef en Mozes woonde. Volgens Rudolf Steiner was Hermes de initiator van de Egyptische cultuur en mysteriën. Hij was met Mozes in een eerdere incarnatie een leerling van Zarathustra. Mozes werd aan het hof van de farao opgevoed en nam daarmee de Egyptische mysteriewijsheid mee terug naar het Joodse land. Hiermee ziet men in complexe patronen hoe de Joodse mysteriewijsheid via Jozef, zoon van Jacob, verbonden werd met de Egyptische mysteriën, en via Mozes weer wordt teruggevoerd naar Israël. Later volgde ook nog de Babylonische gevangenschap, waardoor het Joodse volk eveneens de directe invloed van de Perzische mysteriën kon ondergaan en dus opnieuw de invloed van de impuls van Zarathustra onderging. In de uitgebreide lijst met geslachten aan het begin van het Mattheüs evangelie wordt deze periode ook genoemd.
Met de zin: “Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen” (Mattheüs 2:15), wordt op deze inhouden gewezen. Na hun terugkeer vestigen Jozef en Maria zich in Nazareth, de verscholen in de heuvels van Galilea levende Esseeërgemeenschap.
Volgens geschiedkundigen zou Herodes de Grote geleefd hebben van ca. 63 tot 4 v.Chr. Herodes Antipas volgde hem op en regeerde van 4 voor Chr. tot 39 na Chr. De mededeling: ‘Daar bleef hij tot de dood van Herodes,’ (Mattheüs 2:15) zou dus aangeven dat Jozef en Maria rond het jaar 4 v.Chr. terugkeerden naar het Joodse land.
Over de ster van Bethlehem, die door de priesterwijzen werd gevolgd, zijn de astronomen het niet eens. Een laatste theorie is dat het hierbij zou zijn gegaan om een conjunctie tussen de planeten Jupiter en Saturnus in het jaar 7 v.Chr.
Volgens andere historische gegevens voerde Quirinius (Cyrenius), die namens keizer Augustus landvoogd was over Syrië en die in het Lucas-evangelie genoemd wordt (Lucas 2:2), in het jaar 6 na Chr. een volkstelling uit, waarbij de inwoners van Judea aangifte moesten doen van hun bezittingen.
Op basis van slechts historisch onderzoek lijkt men de geheimen rond de geboorte van Jezus in Bethlehem en het verschijnen van Christus op aarde niet zonder meer te kunnen ontraadselen. Wat Rudolf Steiner door mededelingen over zijn geesteswetenschappelijke onderzoekingen aan de mensheid heeft geschonken, geeft onbegrensde nieuwe mogelijkheden voor het denken, het gevoel en zelfs de wil van de mens van deze tijd om de weg tot het rijk van God te vinden.
Geertgen tot Sint Jans: Aanbidding van de Drie Koningen (1490)
bron afbeeldingen: www.statenvertaling.net
maandag 28 december 2009
maandag 21 december 2009
Kerstmis
Als twee majestueuze zuilen verheffen zich de twee winterfeesten Kerstmis en Epifanie in de tempel van het jaar. Het zijn de feesten die op de geboorte van de mens en de geboorte van de godheid in de aardesfeer wijzen: de geboorte van de oermens Jezus van Nazareth en de daaropvolgende geboorte van de hoogste geest van onze kosmos, Christus, de Zoon van God in de lichamelijke omhulsels van Jezus.
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)
De tijd tussen de Kerstnacht en Epifanie mogen we beleven als een weg van Jezus tot Christus.
Giotto di Bondone
Lucas 2 : 1 – 20 De geboorte van Jezus
In de Kersthandeling wordt natuurlijk de perikoop uit het tweede hoofdstuk van het Lucas-evangelie gelezen met het geboorteverhaal van Jezus in de kribbe en aanbidding door de herders. Bij veel mensen leeft het niet in het bewustzijn dat het geboorteverhaal van Jezus met de herders en het geboorteverhaal met het bezoek van de Wijzen uit het oosten aan Bethlehem twee totaal verschillende verhalen zijn. De kerk lijkt ervoor gezorgd te hebben dat het gegeven van de verschillen tussen de twee geboorteverhalen voor het bewustzijn van de gelovigen is weggemoffeld, zodat er één geboorteverhaal van is gemaakt. Later zijn kritische godgeleerden er ook niet in geslaagd deze verschillen te verklaren. Hooguit zijn zij gekomen met bewijzen dat de geboorte van Jezus niet met historische feiten te verbinden is. Rudolf Steiner heeft erop gewezen welke gecompliceerde voorbereidingen er zijn voorafgegaan aan de geboorte van Jezus, die uiteindelijk het lichamelijke omhulsel van Christus wordt. (zie ook perikoop voor de Nieuwjaarsdag over de Drie Koningen).
Het geboorteverhaal volgens Lucas werkt het sterkst op het gemoed. Zoals we al eens eerder in deze notities hebben aangegeven sluit het Lucas-evangelie aan bij de liefde- en medelijdenstroom, die door Boeddha aan de wereldontwikkeling is gegeven. Zoals alles in het Lucas-evangelie, moeten ook de herders op het veld gezien worden als representanten uit de mysteriestroom van Boeddha.
Het Lucas-evangelie was altijd al een boek voor iedereen, waaruit het kinderlijkste gemoed stichting kon halen. Alles, wat in de menselijke ziel gedurende het gehele leven kinderlijk blijft, heeft zich altijd tot dit evangelie aangetrokken gevoeld. Maar vooral: wat van de christelijke waarheden beeldend verteld is en wat de kunst zich ervan als onderwerp gekozen heeft – er is ook veel uit de andere evangeliën genomen -, en dan wel speciaal de schilderkunst, en wat daarvan het meest tot de menselijke harten gesproken heeft, blijkt voor het merendeel aan het Lucas-evangelie ontleed te zijn. Alle sterke banden tussen Johannes de Doper en Christus Jezus, die zo veelvuldig zijn afgebeeld, vindt men beschreven in dit onvergankelijke document, het Lucas-evangelie.
Wie van dit gezichtspunt uit dit document op zich in laat werken, die zal vinden, dat het van het begin tot het einde gedrenkt is in het principe van liefde, medelijden, eenvoud – ja, tot op zekere hoogte ook – kinderlijkheid.
(Rudolf Steiner: Voordrachten over het evangelie volgens Lucas (GA 114) – 2e voordracht Bern, 16 september 1909)
Nazareth in Galilea was een gemeenschap van Esseeërs, waar Maria opgroeide en woonde. Het was een verstilde en beschermde omgeving, verscholen liggend tussen de heuvels van Noord Palestina.
Judea in het zuiden is voornamelijk woestijn. Alleen Bethlehem iets ten zuiden van Jeruzalem - de naam betekent: huis van brood -, was een vruchtbaar gebied. Naar de naam te oordelen groeide in die buurt blijkbaar graan. Het is de stad van David en reeds in zijn tijd was Bethlehem een huis van brood in de droogte van de woestijn. In de heuvels rondom het stadje waren grotten, die gebruikt werden als stal voor het vee. Er waren echter ook grotten, die als mysterieplaats waren ingericht, zoals we dat ook kennen van verschillende druïdeplaatsen in Europa. Over zulke plaatsen is in andere gedeelten in de evangeliën ook sprake. Dan worden ze bijvoorbeeld aangeduid als grafholen, waaruit bezetenen tevoorschijn komen (Mattheüs 8:28–34 - 4e zondag na epifanie).
Wanneer we over de vrome herders lezen in het Lucas-evangelie, zouden we in ons achterhoofd kunnen houden dat hier niet enkel over eenvoudige herders gesproken wordt, maar over mensen die verbonden waren met deze mysterieplaatsen. Zij hadden blijkbaar een rijk innerlijk leven, waardoor zij in staat waren de engel te schouwen en te horen, om daarna de hemelse engelenschaar te zien en te horen zingen. Daarom zou men ze meer kunnen beschouwen als ingewijden, herders gelijk priesters. Aan hen verschijnt de engel des Heren. Hun zielen waren door scholing in deze mysteriën voorbereid om de boodschap van de engel te vernemen, de hemelse heerscharen te schouwen.
Rudolf Steiner zegt hierover dat de herders daarmee het stralende wezen van Boeddha gewaarwerden, Boeddha die niet meer incarneren zou, maar die de geboorte van dit Jezuskind vanuit de hemelen begeleidde. De herders zoeken daarna het Kind en vinden en aanbidden het in de stal, die best in zo'n mysteriegrot zou kunnen zijn geweest. Wanneer de herders terugkeren loven en prijzen zij God. Maria bewaarde al deze woorden en overdacht ze in haar hart. Ook deze laatste woorden wijzen opnieuw op een rijk meditatief leven, nu bij Maria.
‘Dit was de eerste volkstelling.’ (Lucas 2:2)
In de evangeliën staat er nooit zomaar iets, dus ook deze korte zin moet een betekenis hebben. Dat deze volkstelling als de eerste wordt aangeduid zou erop kunnen wijzen dat het blijkbaar daarvoor niet de gewoonte was om te tellen uit hoeveel individuen een volk bestond. Het volk was een groep. Historici vermoeden dat de Romeinse keizer de volkstelling nodig had in verband met het instellen van belastingen. Zuiver politieke en bestuurlijke redenen worden genoemd. Maar deze vermelding zou er ook op kunnen duiden dat de schrijver van het evangelie ervaren had dat in de tijd van de geboorte van Jezus ook het Ik-Ben werd geboren. We kunnen deze korte aanduiding dus ook opvatten als een mededeling dat met deze geboorte het individu van iedere mens meer en meer belangrijk wordt.
Fra Angelico
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)
De tijd tussen de Kerstnacht en Epifanie mogen we beleven als een weg van Jezus tot Christus.
Giotto di Bondone
Lucas 2 : 1 – 20 De geboorte van Jezus
In de Kersthandeling wordt natuurlijk de perikoop uit het tweede hoofdstuk van het Lucas-evangelie gelezen met het geboorteverhaal van Jezus in de kribbe en aanbidding door de herders. Bij veel mensen leeft het niet in het bewustzijn dat het geboorteverhaal van Jezus met de herders en het geboorteverhaal met het bezoek van de Wijzen uit het oosten aan Bethlehem twee totaal verschillende verhalen zijn. De kerk lijkt ervoor gezorgd te hebben dat het gegeven van de verschillen tussen de twee geboorteverhalen voor het bewustzijn van de gelovigen is weggemoffeld, zodat er één geboorteverhaal van is gemaakt. Later zijn kritische godgeleerden er ook niet in geslaagd deze verschillen te verklaren. Hooguit zijn zij gekomen met bewijzen dat de geboorte van Jezus niet met historische feiten te verbinden is. Rudolf Steiner heeft erop gewezen welke gecompliceerde voorbereidingen er zijn voorafgegaan aan de geboorte van Jezus, die uiteindelijk het lichamelijke omhulsel van Christus wordt. (zie ook perikoop voor de Nieuwjaarsdag over de Drie Koningen).
Het geboorteverhaal volgens Lucas werkt het sterkst op het gemoed. Zoals we al eens eerder in deze notities hebben aangegeven sluit het Lucas-evangelie aan bij de liefde- en medelijdenstroom, die door Boeddha aan de wereldontwikkeling is gegeven. Zoals alles in het Lucas-evangelie, moeten ook de herders op het veld gezien worden als representanten uit de mysteriestroom van Boeddha.
Het Lucas-evangelie was altijd al een boek voor iedereen, waaruit het kinderlijkste gemoed stichting kon halen. Alles, wat in de menselijke ziel gedurende het gehele leven kinderlijk blijft, heeft zich altijd tot dit evangelie aangetrokken gevoeld. Maar vooral: wat van de christelijke waarheden beeldend verteld is en wat de kunst zich ervan als onderwerp gekozen heeft – er is ook veel uit de andere evangeliën genomen -, en dan wel speciaal de schilderkunst, en wat daarvan het meest tot de menselijke harten gesproken heeft, blijkt voor het merendeel aan het Lucas-evangelie ontleed te zijn. Alle sterke banden tussen Johannes de Doper en Christus Jezus, die zo veelvuldig zijn afgebeeld, vindt men beschreven in dit onvergankelijke document, het Lucas-evangelie.
Wie van dit gezichtspunt uit dit document op zich in laat werken, die zal vinden, dat het van het begin tot het einde gedrenkt is in het principe van liefde, medelijden, eenvoud – ja, tot op zekere hoogte ook – kinderlijkheid.
(Rudolf Steiner: Voordrachten over het evangelie volgens Lucas (GA 114) – 2e voordracht Bern, 16 september 1909)
Nazareth in Galilea was een gemeenschap van Esseeërs, waar Maria opgroeide en woonde. Het was een verstilde en beschermde omgeving, verscholen liggend tussen de heuvels van Noord Palestina.
Judea in het zuiden is voornamelijk woestijn. Alleen Bethlehem iets ten zuiden van Jeruzalem - de naam betekent: huis van brood -, was een vruchtbaar gebied. Naar de naam te oordelen groeide in die buurt blijkbaar graan. Het is de stad van David en reeds in zijn tijd was Bethlehem een huis van brood in de droogte van de woestijn. In de heuvels rondom het stadje waren grotten, die gebruikt werden als stal voor het vee. Er waren echter ook grotten, die als mysterieplaats waren ingericht, zoals we dat ook kennen van verschillende druïdeplaatsen in Europa. Over zulke plaatsen is in andere gedeelten in de evangeliën ook sprake. Dan worden ze bijvoorbeeld aangeduid als grafholen, waaruit bezetenen tevoorschijn komen (Mattheüs 8:28–34 - 4e zondag na epifanie).
Wanneer we over de vrome herders lezen in het Lucas-evangelie, zouden we in ons achterhoofd kunnen houden dat hier niet enkel over eenvoudige herders gesproken wordt, maar over mensen die verbonden waren met deze mysterieplaatsen. Zij hadden blijkbaar een rijk innerlijk leven, waardoor zij in staat waren de engel te schouwen en te horen, om daarna de hemelse engelenschaar te zien en te horen zingen. Daarom zou men ze meer kunnen beschouwen als ingewijden, herders gelijk priesters. Aan hen verschijnt de engel des Heren. Hun zielen waren door scholing in deze mysteriën voorbereid om de boodschap van de engel te vernemen, de hemelse heerscharen te schouwen.
Rudolf Steiner zegt hierover dat de herders daarmee het stralende wezen van Boeddha gewaarwerden, Boeddha die niet meer incarneren zou, maar die de geboorte van dit Jezuskind vanuit de hemelen begeleidde. De herders zoeken daarna het Kind en vinden en aanbidden het in de stal, die best in zo'n mysteriegrot zou kunnen zijn geweest. Wanneer de herders terugkeren loven en prijzen zij God. Maria bewaarde al deze woorden en overdacht ze in haar hart. Ook deze laatste woorden wijzen opnieuw op een rijk meditatief leven, nu bij Maria.
‘Dit was de eerste volkstelling.’ (Lucas 2:2)
In de evangeliën staat er nooit zomaar iets, dus ook deze korte zin moet een betekenis hebben. Dat deze volkstelling als de eerste wordt aangeduid zou erop kunnen wijzen dat het blijkbaar daarvoor niet de gewoonte was om te tellen uit hoeveel individuen een volk bestond. Het volk was een groep. Historici vermoeden dat de Romeinse keizer de volkstelling nodig had in verband met het instellen van belastingen. Zuiver politieke en bestuurlijke redenen worden genoemd. Maar deze vermelding zou er ook op kunnen duiden dat de schrijver van het evangelie ervaren had dat in de tijd van de geboorte van Jezus ook het Ik-Ben werd geboren. We kunnen deze korte aanduiding dus ook opvatten als een mededeling dat met deze geboorte het individu van iedere mens meer en meer belangrijk wordt.
Fra Angelico
maandag 14 december 2009
4e zondag van de Advent (1)
Fra Angelico: Annunciazione
Lucas 1 : 26 – 38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria
(zie ook de notitie voor 2e Advent)
Na de twee adventzondagen waarin de perikopen spraken over Johannes de Doper, naderen we nu de geboorte van het Jezuskind. De moeder van Johannes, Elisabeth, leefde vijf maanden in afzondering. In de zesde maand nadat de engel verscheen aan haar man Zacharias, die priester in de tempel te Jeruzalem was, vindt deze scène plaats. Maria is in haar huis, de engel Gabriël komt bij haar en verkondigt haar de komst van haar kind.
Maria woont in een kleine gemeenschap in Galilea. Nazareth ligt verscholen in de heuvels westelijk van het Meer van Galilea. Daar in een van de dalen had zich een levensgemeenschap gevestigd, waarbinnen een streng en diep religieus leven werd geleid. Waarschijnlijk was het een gemeenschap van Essenen of daaraan verwant. Over Jezus wordt later in de evangeliën gezegd dat Hij een Nazareër is. De Nazarenen streefden ernaar het mensenwezen zoveel mogelijk in zijn hemelse oorsprong te bewaren en te verhinderen dat het zou verzinken in het al te veel menselijk begeren. De leden van de orde der Essenen leefden zelf streng ascetisch, maar om het klooster woonde een grotere gemeenschap van mensen, die het handwerk en de ambachten uitoefenden waarmee zij voor de gemeenschap geld verdienden. De ambachtslieden reisden rondom hun vakmanschap in dienst van buitenstaanders te stellen. Ook zij leefden vroom en sober.
We kunnen ons dus echt voorstellen dat Maria, op het moment dat de engel Gabriël aan haar verschijnt, in gebed was of mediteerde. De opmerking ‘Toen hij binnentrad..’ (Lucas 2:28) duidt daarop. De NBV schrijft: ‘Gabriël ging haar huis binnen..’ De Willibrord-vertaling schrijft: ‘De engel trad bij haar binnen’ en noemt de naam Gabriel in deze zin niet. Evenmin wordt het woord ‘huis’ gebruikt. Het begrip ‘huis’ staat in de beeldentaal voor het innerlijk, het zielewezen van de mens dat woont binnen de omhulling van het fysieke lichaam.
Met de kinderen zou aan de hand van dit tekstfragment misschien besproken kunnen worden, dat wanneer een mens een engel ontmoet hij daarvan meestal schrikt. Dat gebeurde bij Zacharias, die in het donker van de tempel opeens de aartsengel Gabriël aanschouwde. En nu horen we dit ook hier bij Maria. Maar engelen stralen Gods liefde en wijsheid uit en zij stellen je daarom meteen gerust en zeggen: ‘Wees niet bevreesd’, of ‘Wees niet bang’. Je kunt de kinderen eens vragen of zij ooit een engel hebben ervaren. Advent is een gunstige tijd om dit soort gesprekken met de kinderen te voeren.
Rudolf Steiner spreekt in zijn voordrachten over de jaarfeesten (De kringloop van het jaar - GA 229, voordracht van 13-10-1923) erover dat de aartsengel Gabriël alle zielen, die in een jaar geboren zullen worden, tussen Kerst en Pasen binnenleidt in de maansfeer op weg naar de aarde. Hij doet dat voor iedere incarnerende ziel. De aartsengel Gabriël is de leidende engel van de geboorte, die in de kring van jaarfeesten staat van Kerstmis tot Pasen. Met de kinderen van de lagere klassen is de tijd van vóór de geboorte een gespreksonderwerp voor de lessen RO. Je mag met een gerust hart vertellen dat Gabriël ieder kind naar de aarde begeleidt. Een tweedeklasser (groep 4) merkte eens op: “Ja dat is zo, maar ik ben het eigenlijk vergeten.” Een antwoord als het volgende was voor veel kinderen een intense geruststelling: “De mensen vergeten meestal hoe het was voordat zij geboren werden, net zo goed als wanneer je een mooie droom snel vergeet. Maar toch begeleidt de aartsengel Gabriël je dan en hij geeft je aan je eigen engel, die je dan verder in het leven zal begeleiden.”
Om de figuur van Maria de moeder van Jezus zijn in de traditie van de Katholieke Kerk veel gebruiken en feestdagen ontstaan. In zijn boek Tussen Bethlehem en Jordaan geeft Emil Bock een overzicht van de twee biografieën van Maria, de Maria uit het evangelie volgens Mattheüs en de Maria volgens het Lucas-evangelie.
Op 8 december is de officiële feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Een dogma, dat is aangenomen in 1854 stelt dat Maria ter wereld kwam zonder door de erfzonde te zijn belast. Zij werd ontvangen met een onbevlekte ziel. Volgens de katholieke geloofsleer bracht de bijzondere uitverkiezing van Maria als de moeder van Jezus met zich mee dat zij de enige mens in heel de geschiedenis moet zijn wier ziel nooit met enige zonde bevlekt geweest is, zelfs dus niet met erfzonde is bevlekt. Een soortgelijk beeld kennen wij van de ziel van het Lucas-Jezuskind. Het lijkt erop dat in de kerkgeschiedenis twee beelden verweven zijn.
Het is aan te raden het boek van Emil Bock te bestuderen. Van Bock is ook nog een boekje met drie voordrachten over Maria verschenen . Emil Bock gaat daar in op de wereldhistorische betekenis van Maria, het geheim van de maagdelijke geboorte, de samenhang tussen Maria en Eva als ‘oermoeder’ en de verhouding tot de Sophia, het menselijke vermogen tot inzicht. Het is goede lectuur voor een kerstvakantie.
Bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en Jordaan (1984) – Uitgeverij Christofoor, Zeist
Emil Bock: Maria, een drievoudig geheim (2003) - Uitgeverij Kamerling, Zutphen
Lucas 1 : 26 – 38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria
(zie ook de notitie voor 2e Advent)
Na de twee adventzondagen waarin de perikopen spraken over Johannes de Doper, naderen we nu de geboorte van het Jezuskind. De moeder van Johannes, Elisabeth, leefde vijf maanden in afzondering. In de zesde maand nadat de engel verscheen aan haar man Zacharias, die priester in de tempel te Jeruzalem was, vindt deze scène plaats. Maria is in haar huis, de engel Gabriël komt bij haar en verkondigt haar de komst van haar kind.
Maria woont in een kleine gemeenschap in Galilea. Nazareth ligt verscholen in de heuvels westelijk van het Meer van Galilea. Daar in een van de dalen had zich een levensgemeenschap gevestigd, waarbinnen een streng en diep religieus leven werd geleid. Waarschijnlijk was het een gemeenschap van Essenen of daaraan verwant. Over Jezus wordt later in de evangeliën gezegd dat Hij een Nazareër is. De Nazarenen streefden ernaar het mensenwezen zoveel mogelijk in zijn hemelse oorsprong te bewaren en te verhinderen dat het zou verzinken in het al te veel menselijk begeren. De leden van de orde der Essenen leefden zelf streng ascetisch, maar om het klooster woonde een grotere gemeenschap van mensen, die het handwerk en de ambachten uitoefenden waarmee zij voor de gemeenschap geld verdienden. De ambachtslieden reisden rondom hun vakmanschap in dienst van buitenstaanders te stellen. Ook zij leefden vroom en sober.
We kunnen ons dus echt voorstellen dat Maria, op het moment dat de engel Gabriël aan haar verschijnt, in gebed was of mediteerde. De opmerking ‘Toen hij binnentrad..’ (Lucas 2:28) duidt daarop. De NBV schrijft: ‘Gabriël ging haar huis binnen..’ De Willibrord-vertaling schrijft: ‘De engel trad bij haar binnen’ en noemt de naam Gabriel in deze zin niet. Evenmin wordt het woord ‘huis’ gebruikt. Het begrip ‘huis’ staat in de beeldentaal voor het innerlijk, het zielewezen van de mens dat woont binnen de omhulling van het fysieke lichaam.
Met de kinderen zou aan de hand van dit tekstfragment misschien besproken kunnen worden, dat wanneer een mens een engel ontmoet hij daarvan meestal schrikt. Dat gebeurde bij Zacharias, die in het donker van de tempel opeens de aartsengel Gabriël aanschouwde. En nu horen we dit ook hier bij Maria. Maar engelen stralen Gods liefde en wijsheid uit en zij stellen je daarom meteen gerust en zeggen: ‘Wees niet bevreesd’, of ‘Wees niet bang’. Je kunt de kinderen eens vragen of zij ooit een engel hebben ervaren. Advent is een gunstige tijd om dit soort gesprekken met de kinderen te voeren.
Rudolf Steiner spreekt in zijn voordrachten over de jaarfeesten (De kringloop van het jaar - GA 229, voordracht van 13-10-1923) erover dat de aartsengel Gabriël alle zielen, die in een jaar geboren zullen worden, tussen Kerst en Pasen binnenleidt in de maansfeer op weg naar de aarde. Hij doet dat voor iedere incarnerende ziel. De aartsengel Gabriël is de leidende engel van de geboorte, die in de kring van jaarfeesten staat van Kerstmis tot Pasen. Met de kinderen van de lagere klassen is de tijd van vóór de geboorte een gespreksonderwerp voor de lessen RO. Je mag met een gerust hart vertellen dat Gabriël ieder kind naar de aarde begeleidt. Een tweedeklasser (groep 4) merkte eens op: “Ja dat is zo, maar ik ben het eigenlijk vergeten.” Een antwoord als het volgende was voor veel kinderen een intense geruststelling: “De mensen vergeten meestal hoe het was voordat zij geboren werden, net zo goed als wanneer je een mooie droom snel vergeet. Maar toch begeleidt de aartsengel Gabriël je dan en hij geeft je aan je eigen engel, die je dan verder in het leven zal begeleiden.”
Om de figuur van Maria de moeder van Jezus zijn in de traditie van de Katholieke Kerk veel gebruiken en feestdagen ontstaan. In zijn boek Tussen Bethlehem en Jordaan geeft Emil Bock een overzicht van de twee biografieën van Maria, de Maria uit het evangelie volgens Mattheüs en de Maria volgens het Lucas-evangelie.
Op 8 december is de officiële feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Een dogma, dat is aangenomen in 1854 stelt dat Maria ter wereld kwam zonder door de erfzonde te zijn belast. Zij werd ontvangen met een onbevlekte ziel. Volgens de katholieke geloofsleer bracht de bijzondere uitverkiezing van Maria als de moeder van Jezus met zich mee dat zij de enige mens in heel de geschiedenis moet zijn wier ziel nooit met enige zonde bevlekt geweest is, zelfs dus niet met erfzonde is bevlekt. Een soortgelijk beeld kennen wij van de ziel van het Lucas-Jezuskind. Het lijkt erop dat in de kerkgeschiedenis twee beelden verweven zijn.
Het is aan te raden het boek van Emil Bock te bestuderen. Van Bock is ook nog een boekje met drie voordrachten over Maria verschenen . Emil Bock gaat daar in op de wereldhistorische betekenis van Maria, het geheim van de maagdelijke geboorte, de samenhang tussen Maria en Eva als ‘oermoeder’ en de verhouding tot de Sophia, het menselijke vermogen tot inzicht. Het is goede lectuur voor een kerstvakantie.
Bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en Jordaan (1984) – Uitgeverij Christofoor, Zeist
Emil Bock: Maria, een drievoudig geheim (2003) - Uitgeverij Kamerling, Zutphen
Labels:
Advent,
Advent - 4e zondag van de,
Lucas-evangelie
4e zondag van de Advent (2)
'En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en hij begon te spreken en loofde God.'
Lucas 1 : 57 - 80
Het is volgens de kerkelijke traditie op 24 juni dat Johannes wordt geboren. Zacharias laat de familie weten wat de naam van het kind moet zijn. De naam Johannes is een vreemde naam in de familietraditie. Het was gebruikelijk om kinderen namen te geven die voorkwamen in de stam waartoe de ouders behoorden. Zoals wij in de perikooptekst kunnen lezen behoort Zacharias tot de vermaarde priestergroep Abia en is Elisabeth een Aäronsdochter.
Toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en tot de priesterafdeling Abia behoorde. Zijn vrouw, Elisabet, stamde af van Aäron. (Lucas 1:5 - NBV)
Binnen de Joodse traditie heeft iemands naam een grote betekenis en wordt opgevat als een uitdrukking van zijn wezen. Zacharias betekent: herinnerd door Jahwe, Elisabeth betekent: Eed van God.
Zacharias doet uiteindelijk wat de engel Gabriël hem heeft opgedragen en hij noemt zijn kind Johannes: JHWH is genadig.
Wat Zacharias overkomt zou men misschien mogen zien als een omkering van wat er plaats vindt bij het celibaat. Wat was het oorspronkelijke doel van het celibaat? Niet alle priesters hoefden zich aan het celibaat te onderwerpen, slechts een verder gevorderde rang van priesters. Het terugdringen van de krachten, die met de seksualiteit samenhangen (laten we zeggen met het onderste chakra) heeft een effect op de geestelijke scholing, en daardoor bijvoorbeeld ook op het spreken van woorden tijdens cultische diensten, wellicht op het profeteren van wat men innerlijk schouwde of innerlijk als inspiratie waarnam. Voor onze tijd is het celibaat eigenlijk een achterhaald middel. De moderne innerlijke scholing gaat via het wakkere bewustzijn van de mens, de weg van het inzicht en de scholing van het denken. Door Gabriël wordt aan Zacharias het zwijgen opgelegd. Het terughouden van de krachten van de spraak zou misschien bij Zacharias een dusdanige werking op het gebied van de voortplanting kunnen hebben gehad, dat de geboorte van Johannes alsnog mogelijk werd.
En wanneer Johannes dan eindelijk wordt geboren doet Zacharias het volgende: ‘Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: ‘Johannes is zijn naam.’ Iedereen was verbaasd.’ (Lucas 1: 63)
De mond van Zacharias wordt losgemaakt, hij wordt vervuld van heilige Geest en begint te profeteren. ‘En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en hij begon te spreken en loofde God. Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel het bergland van Judea werden deze gebeurtenissen besproken. Ieder die het hoorde bleef erover nadenken, en vroeg zich af: Hoe zal het verder gaan met dit kind? Want de machtige hand van de Heer beschermde hem.'
Zacharias spreekt een lofzang uit (Benedictus):
Zijn vader Zacharias werd vervuld van de heilige Geest en sprak deze profetie: ‘Geprezen zij de Heer, de God van Israël, hij heeft zich om zijn volk bekommerd en het verlost. (Lucas 1: 64-68)
En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste, want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor hem gereed te maken, en om zijn volk bekend te maken met hun redding door de vergeving van hun zonden. (Lucas 1: 76-77)
Lucas 1 : 57 - 80
Het is volgens de kerkelijke traditie op 24 juni dat Johannes wordt geboren. Zacharias laat de familie weten wat de naam van het kind moet zijn. De naam Johannes is een vreemde naam in de familietraditie. Het was gebruikelijk om kinderen namen te geven die voorkwamen in de stam waartoe de ouders behoorden. Zoals wij in de perikooptekst kunnen lezen behoort Zacharias tot de vermaarde priestergroep Abia en is Elisabeth een Aäronsdochter.
Toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en tot de priesterafdeling Abia behoorde. Zijn vrouw, Elisabet, stamde af van Aäron. (Lucas 1:5 - NBV)
Binnen de Joodse traditie heeft iemands naam een grote betekenis en wordt opgevat als een uitdrukking van zijn wezen. Zacharias betekent: herinnerd door Jahwe, Elisabeth betekent: Eed van God.
Zacharias doet uiteindelijk wat de engel Gabriël hem heeft opgedragen en hij noemt zijn kind Johannes: JHWH is genadig.
Wat Zacharias overkomt zou men misschien mogen zien als een omkering van wat er plaats vindt bij het celibaat. Wat was het oorspronkelijke doel van het celibaat? Niet alle priesters hoefden zich aan het celibaat te onderwerpen, slechts een verder gevorderde rang van priesters. Het terugdringen van de krachten, die met de seksualiteit samenhangen (laten we zeggen met het onderste chakra) heeft een effect op de geestelijke scholing, en daardoor bijvoorbeeld ook op het spreken van woorden tijdens cultische diensten, wellicht op het profeteren van wat men innerlijk schouwde of innerlijk als inspiratie waarnam. Voor onze tijd is het celibaat eigenlijk een achterhaald middel. De moderne innerlijke scholing gaat via het wakkere bewustzijn van de mens, de weg van het inzicht en de scholing van het denken. Door Gabriël wordt aan Zacharias het zwijgen opgelegd. Het terughouden van de krachten van de spraak zou misschien bij Zacharias een dusdanige werking op het gebied van de voortplanting kunnen hebben gehad, dat de geboorte van Johannes alsnog mogelijk werd.
En wanneer Johannes dan eindelijk wordt geboren doet Zacharias het volgende: ‘Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: ‘Johannes is zijn naam.’ Iedereen was verbaasd.’ (Lucas 1: 63)
De mond van Zacharias wordt losgemaakt, hij wordt vervuld van heilige Geest en begint te profeteren. ‘En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en hij begon te spreken en loofde God. Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel het bergland van Judea werden deze gebeurtenissen besproken. Ieder die het hoorde bleef erover nadenken, en vroeg zich af: Hoe zal het verder gaan met dit kind? Want de machtige hand van de Heer beschermde hem.'
Zacharias spreekt een lofzang uit (Benedictus):
Zijn vader Zacharias werd vervuld van de heilige Geest en sprak deze profetie: ‘Geprezen zij de Heer, de God van Israël, hij heeft zich om zijn volk bekommerd en het verlost. (Lucas 1: 64-68)
En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste, want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor hem gereed te maken, en om zijn volk bekend te maken met hun redding door de vergeving van hun zonden. (Lucas 1: 76-77)
maandag 7 december 2009
3e zondag van de Advent (1)
Rogier van der Weyden (1400 - 1464): Johannes de Doper
Johannes 1 : 19 – 28 Johannes de Doper over zichzelf
De perikoop voor de 3e adventzondag gaat opnieuw over Johannes de Doper, de wegbereider voor de Heer. In deze tekst horen we Johannes de Doper over zichzelf spreken. Het blijkt dat Johannes niet weet dat hij de wedergekomen Elia is. In de perikoop voor 2e Adventzondag lazen we echter dat Christus zelf meedeelt dat Johannes welzeker de wedergekomen Elia is.
De Joodse priesters uit Jeruzalem en Levieten vragen hem daarna of hij de profeet is. De kanttekeningen bij de Statenbijbel verwijzen naar een passage in het boek Deuteronomium waar staat: ‘Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de HEER, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren.’ (Deut. 18:15). De Nieuwe Bijbel Vertaling gebruikt in dit stukje een meervoudsvorm ‘Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren’, hoewel er in het Hebreeuws toch enkelvoud lijkt te staan. Misschien mogen we ervan uitgaan dat ook in het boek Deuteronomium op de profeet Elia wordt gewezen.
In de perikooptekst voor deze 3e Adventzondag volgens het evangelie naar Johannes geeft de Doper hen het antwoord: ‘Ik ben de stem die roept in deze eenzaamheid (wildernis, woestijn): “Maak recht de weg van de Heer.” Bij Mattheüs kan men lezen: Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.” (Mattheüs 3:3). Het is volgens de evangelietekst een profetie, die blijkbaar door Jesaja over hem verkondigd is, maar bij Jesaja hebben wij vooralsnog niet iets dergelijks kunnen vinden.
'Maak recht de weg van de Heer.' In het Grieks staat er: Εὐθύνατε τὴν ὁδὸν κυρίου (Euthunate ten odon kyrion). Kyrios betekent ‘Heer’ of ‘Meester’, maar mag hier misschien ook worden opgevat als een woord dat verwijst naar het menselijk ‘IK’. Het ‘IK’ is Heer over de ziel van de mens, over de andere wezensdelen van de mens. Zo opgevat staat er: ‘Maak recht de weg voor het IK’. Dat is namelijk wat Johannes met zijn doop wilde bewerkstelligen, de voorbereiding op de komst van het mensheids-Ik, van Christus.
De Farizeeërs vragen Johannes waarom hij doopt als hij niet de Christus is, niet Elia, noch de profeet. De Farizeeërs hadden hun strenge scholing in de Joodse mysteriën. Zij wisten wel degelijk wat zij vroegen. Het antwoord dat Johannes geeft is dan ook in de taal van de mysteriën. ‘Ik doop in water’.
Rudolf Steiner beschrijft dat in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mysteriën de verschillende elementen in de cultische handelingen werden beleefd; in de aller-oudste mysteriën speelde het element aarde een belangrijke rol, later maakte het element water een belangrijk onderdeel uit van de cultische handelingen, en nog later het element lucht.
Over het waterelement in de cultus van de oude mysteriën:
'Waar het hier om gaat is dat datgene wat de priester voltrok, minder met het element op zich te maken had, maar dat door de aangewende innerlijke kracht van de offerhandeling, de vloeistofmens –de mens waarin de krachten van het etherische lichaam werken- op dat moment één werden met het universum.'
(Rudolf Steiner: Apokalypse en priesterschap GA 346 - 2e voordracht 6-9-1924).
De doop die Johannes verrichtte had een uitwerking op de vloeistofmens, het etherische in de mens, zoals ook in de vorige bijdrage werd aangeduid. Bij die doop kregen de mensen een blik op hun levenspanorama, op het levenspad dat afgedrukt is in het geheugendragende etherlichaam. De Oudindische Yogascholing werkt op een ander wezensdeel. Zij werkt o.a. bewust met de ademhaling, d.w.z. met ‘de luchtmens’ ofwel het astraallichaam. De Farizeeërs moeten hebben begrepen waar Johannes op doelde.
‘Midden tussen u is komen staan, die gij niet kent, die na mij komt.’
Wij kunnen deze woorden van Johannes misschien letterlijk nemen. De volgende dag komt Jezus weer naar Johannes en Johannes roept dan uit: ‘Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.’ (Joh.1:29). We mogen ervan uitgaan dat Jezus in de dagen van Zijn doop door Johannes steeds in de buurt van de doopplaats in de Jordaan verbleef en waarschijnlijk werkelijk ‘midden tussen’ de mensen stond. De volgende dag gaan enkele dopelingen van Johannes achter Jezus aan en worden Zijn leerling. (Joh. 1:40)
Op een andere manier kunnen we de uitspraak misschien zo opvatten, dat Johannes erop duidt dat het hoogste godswezen, dat eerst in de sfeer van de kosmische zon te vinden was en in alle mysteriën gezocht werd, nu op aarde midden tussen de mensen staat. De mensen kennen hem niet.
Zoals in de vorige notitie is aangeduid, hangt de levensopgave van Johannes de Doper heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien mogen zeggen dat Johannes de Doper de vertegenwoordiger is van de gehele erfelijkheidstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.
Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door het evangelie volgens Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen.
Johannes 1 : 19 – 28 Johannes de Doper over zichzelf
De perikoop voor de 3e adventzondag gaat opnieuw over Johannes de Doper, de wegbereider voor de Heer. In deze tekst horen we Johannes de Doper over zichzelf spreken. Het blijkt dat Johannes niet weet dat hij de wedergekomen Elia is. In de perikoop voor 2e Adventzondag lazen we echter dat Christus zelf meedeelt dat Johannes welzeker de wedergekomen Elia is.
De Joodse priesters uit Jeruzalem en Levieten vragen hem daarna of hij de profeet is. De kanttekeningen bij de Statenbijbel verwijzen naar een passage in het boek Deuteronomium waar staat: ‘Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de HEER, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren.’ (Deut. 18:15). De Nieuwe Bijbel Vertaling gebruikt in dit stukje een meervoudsvorm ‘Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren’, hoewel er in het Hebreeuws toch enkelvoud lijkt te staan. Misschien mogen we ervan uitgaan dat ook in het boek Deuteronomium op de profeet Elia wordt gewezen.
In de perikooptekst voor deze 3e Adventzondag volgens het evangelie naar Johannes geeft de Doper hen het antwoord: ‘Ik ben de stem die roept in deze eenzaamheid (wildernis, woestijn): “Maak recht de weg van de Heer.” Bij Mattheüs kan men lezen: Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.” (Mattheüs 3:3). Het is volgens de evangelietekst een profetie, die blijkbaar door Jesaja over hem verkondigd is, maar bij Jesaja hebben wij vooralsnog niet iets dergelijks kunnen vinden.
'Maak recht de weg van de Heer.' In het Grieks staat er: Εὐθύνατε τὴν ὁδὸν κυρίου (Euthunate ten odon kyrion). Kyrios betekent ‘Heer’ of ‘Meester’, maar mag hier misschien ook worden opgevat als een woord dat verwijst naar het menselijk ‘IK’. Het ‘IK’ is Heer over de ziel van de mens, over de andere wezensdelen van de mens. Zo opgevat staat er: ‘Maak recht de weg voor het IK’. Dat is namelijk wat Johannes met zijn doop wilde bewerkstelligen, de voorbereiding op de komst van het mensheids-Ik, van Christus.
De Farizeeërs vragen Johannes waarom hij doopt als hij niet de Christus is, niet Elia, noch de profeet. De Farizeeërs hadden hun strenge scholing in de Joodse mysteriën. Zij wisten wel degelijk wat zij vroegen. Het antwoord dat Johannes geeft is dan ook in de taal van de mysteriën. ‘Ik doop in water’.
Rudolf Steiner beschrijft dat in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mysteriën de verschillende elementen in de cultische handelingen werden beleefd; in de aller-oudste mysteriën speelde het element aarde een belangrijke rol, later maakte het element water een belangrijk onderdeel uit van de cultische handelingen, en nog later het element lucht.
Over het waterelement in de cultus van de oude mysteriën:
'Waar het hier om gaat is dat datgene wat de priester voltrok, minder met het element op zich te maken had, maar dat door de aangewende innerlijke kracht van de offerhandeling, de vloeistofmens –de mens waarin de krachten van het etherische lichaam werken- op dat moment één werden met het universum.'
(Rudolf Steiner: Apokalypse en priesterschap GA 346 - 2e voordracht 6-9-1924).
De doop die Johannes verrichtte had een uitwerking op de vloeistofmens, het etherische in de mens, zoals ook in de vorige bijdrage werd aangeduid. Bij die doop kregen de mensen een blik op hun levenspanorama, op het levenspad dat afgedrukt is in het geheugendragende etherlichaam. De Oudindische Yogascholing werkt op een ander wezensdeel. Zij werkt o.a. bewust met de ademhaling, d.w.z. met ‘de luchtmens’ ofwel het astraallichaam. De Farizeeërs moeten hebben begrepen waar Johannes op doelde.
‘Midden tussen u is komen staan, die gij niet kent, die na mij komt.’
Wij kunnen deze woorden van Johannes misschien letterlijk nemen. De volgende dag komt Jezus weer naar Johannes en Johannes roept dan uit: ‘Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.’ (Joh.1:29). We mogen ervan uitgaan dat Jezus in de dagen van Zijn doop door Johannes steeds in de buurt van de doopplaats in de Jordaan verbleef en waarschijnlijk werkelijk ‘midden tussen’ de mensen stond. De volgende dag gaan enkele dopelingen van Johannes achter Jezus aan en worden Zijn leerling. (Joh. 1:40)
Op een andere manier kunnen we de uitspraak misschien zo opvatten, dat Johannes erop duidt dat het hoogste godswezen, dat eerst in de sfeer van de kosmische zon te vinden was en in alle mysteriën gezocht werd, nu op aarde midden tussen de mensen staat. De mensen kennen hem niet.
Zoals in de vorige notitie is aangeduid, hangt de levensopgave van Johannes de Doper heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien mogen zeggen dat Johannes de Doper de vertegenwoordiger is van de gehele erfelijkheidstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.
Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door het evangelie volgens Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen.
3e zondag van de Advent (2)
Fra Angelico: Maria begroet Elisabeth
Andere mogelijke perikoop voor deze zondag:
Lucas 1 : 39 – 56
Na de aankondiging door de engel Gabriël gaat Maria naar Judea en bezoekt daar haar nicht Elizabeth. Wanneer zij elkaar begroeten springt de vrucht in de schoot van Elisabeth op. Daarvoor had Elisabeth, die lang onvruchtbaar leek, blijkbaar nog weinig gemerkt van het kind dat zij al zes maanden in haar schoot droeg. Rudolf Steiner vertelt dat door het klinken van de stem van Maria, het kind van Elisabeth gewekt wordt door het nog ongeboren kind Jezus. In het Johanneskind leeft de ziel van de oude Adam. Het Jezuskind dat Maria al bij zich draagt is een individualiteit die nog nooit op aarde geleefd heeft en volkomen onschuldig is. Het is het nathanische Jezuskind, dat de hogere wezensdelen van Adam draagt, die niet met Adam zijn afgedaald naar de aarde. Door een goddelijk raadsbesluit zijn deze wezensdelen bij de zondeval achtergebleven in hemelse sferen. Bij deze ontmoeting tussen Elisabeth en Maria wordt de oude Adam tegemoet getreden door een deel van zijn eigen wezen. Het is alsof het hogere Ik vanuit de verre periferie de vrucht in de schoot van Elisabeth opwekt, waardoor het kind opspringt. Het lijkt erop dat het steeds opnieuw geïncarneerde ziele-geestwezen van Adam–Elia–Johannes hulp nodig heeft om zich werkelijk te kunnen verbinden met zijn lichamelijke omhulling. Het extra duwtje ontvangt het van zijn zusterziel, het ook nog niet geboren nathanische Jezuskind, bij de groet die Elisabeth uit Maria’s mond verneemt. Wat door en vanaf de tijden van de zondeval gescheiden was komt op dit ogenblik weer bij elkaar.
De levensopgave van Johannes de Doper hangt heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien kunnen zeggen dat Johannes de Doper een vertegenwoordiger is van de hele erfelijkheidsstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.
Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Dit wezen heeft nog nooit op aarde verkeerd. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de Zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen. Er is meer te lezen over deze verbondenheid vanaf het oerbegin bij Emil Bock*).
Maria spreekt tot slot van dit gedeelte de woorden van het Magnificat, dat vele toondichters heeft kunnen inspireren tot het maken van prachtige composities.
In het eerste hoofdstuk van het Lucas evangelie ligt een kalender van het christelijke jaar.
Het bezoek van de engel aan Zacharias vindt plaats in de herfst, op Grote Verzoendag -Yom Kippoer, het Oudtestamentische Michaelsfeest. Wanneer de engel Gabriël Maria bezoekt is het zes maanden later. Dan is het dus lente. Maria gaat naar Elisabeth en blijft drie maanden bij haar, totdat Johannes wordt geboren. Daarna gaat zij weer terug naar Nazareth in Galilea en blijft daar zes maanden, voordat zij weer op weg moet naar Bethlehem, dat bij Jeruzalem in de zuidelijke provincie Judea ligt.
De verkondiging aan Zacharias is rond Michaël – eind september herfst.
Geboorte van het Jezuskind is Kerstmis – 25 december rond het begin van de winter.
De verkondiging aan Maria is rond Pasen – lente. (De officiële feestdag van Maria-Visitatie is 31 mei)
Geboorte van Johannes de Doper – 24 juni aan het begin van de zomer.
Bronnen:
*) Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan - hoofdstuk 6, Jezus en Johannes
Andere mogelijke perikoop voor deze zondag:
Lucas 1 : 39 – 56
Na de aankondiging door de engel Gabriël gaat Maria naar Judea en bezoekt daar haar nicht Elizabeth. Wanneer zij elkaar begroeten springt de vrucht in de schoot van Elisabeth op. Daarvoor had Elisabeth, die lang onvruchtbaar leek, blijkbaar nog weinig gemerkt van het kind dat zij al zes maanden in haar schoot droeg. Rudolf Steiner vertelt dat door het klinken van de stem van Maria, het kind van Elisabeth gewekt wordt door het nog ongeboren kind Jezus. In het Johanneskind leeft de ziel van de oude Adam. Het Jezuskind dat Maria al bij zich draagt is een individualiteit die nog nooit op aarde geleefd heeft en volkomen onschuldig is. Het is het nathanische Jezuskind, dat de hogere wezensdelen van Adam draagt, die niet met Adam zijn afgedaald naar de aarde. Door een goddelijk raadsbesluit zijn deze wezensdelen bij de zondeval achtergebleven in hemelse sferen. Bij deze ontmoeting tussen Elisabeth en Maria wordt de oude Adam tegemoet getreden door een deel van zijn eigen wezen. Het is alsof het hogere Ik vanuit de verre periferie de vrucht in de schoot van Elisabeth opwekt, waardoor het kind opspringt. Het lijkt erop dat het steeds opnieuw geïncarneerde ziele-geestwezen van Adam–Elia–Johannes hulp nodig heeft om zich werkelijk te kunnen verbinden met zijn lichamelijke omhulling. Het extra duwtje ontvangt het van zijn zusterziel, het ook nog niet geboren nathanische Jezuskind, bij de groet die Elisabeth uit Maria’s mond verneemt. Wat door en vanaf de tijden van de zondeval gescheiden was komt op dit ogenblik weer bij elkaar.
De levensopgave van Johannes de Doper hangt heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien kunnen zeggen dat Johannes de Doper een vertegenwoordiger is van de hele erfelijkheidsstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.
Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Dit wezen heeft nog nooit op aarde verkeerd. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de Zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen. Er is meer te lezen over deze verbondenheid vanaf het oerbegin bij Emil Bock*).
Maria spreekt tot slot van dit gedeelte de woorden van het Magnificat, dat vele toondichters heeft kunnen inspireren tot het maken van prachtige composities.
In het eerste hoofdstuk van het Lucas evangelie ligt een kalender van het christelijke jaar.
Het bezoek van de engel aan Zacharias vindt plaats in de herfst, op Grote Verzoendag -Yom Kippoer, het Oudtestamentische Michaelsfeest. Wanneer de engel Gabriël Maria bezoekt is het zes maanden later. Dan is het dus lente. Maria gaat naar Elisabeth en blijft drie maanden bij haar, totdat Johannes wordt geboren. Daarna gaat zij weer terug naar Nazareth in Galilea en blijft daar zes maanden, voordat zij weer op weg moet naar Bethlehem, dat bij Jeruzalem in de zuidelijke provincie Judea ligt.
De verkondiging aan Zacharias is rond Michaël – eind september herfst.
Geboorte van het Jezuskind is Kerstmis – 25 december rond het begin van de winter.
De verkondiging aan Maria is rond Pasen – lente. (De officiële feestdag van Maria-Visitatie is 31 mei)
Geboorte van Johannes de Doper – 24 juni aan het begin van de zomer.
Bronnen:
*) Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan - hoofdstuk 6, Jezus en Johannes
Abonneren op:
Posts (Atom)