Tiziano: Johannes de Doper
Op deze tweede Adventzondag kan men de onderstaande perikoop lezen of een gedeelte uit het 1e hoofdstuk van het evanglie volgens Lucas. (zie hier)
Mattheüs 11 : 2 – 15 Over Johannes de Doper
Het is Advent -verwachting voor wat gaat komen.
Johannes de Doper is de wegbereider van de Heer. Hij is de engel die voor de Heer uitgaat, die voor Hem een weg zal banen.
Johannes de Doper doopte de mensen in het water van de Jordaan. Volgens opvattingen van wetenschappers doopte hij op verschillende plaatsen in de Jordaan-vallei tussen het Meer van Gallilea en de Dode Zee. De Jordaan-vallei is geologisch gezien de plaats waar de grote continenten Eurazië, Afrika en Indië samenkomen. Vandaar dat hier diepe barsten in de aardkorst voorkomen. De vallei is een zogenaamd breukdal en ontstaan door tektonische bewegingen in de aardkorst. Het dal vormt de noordelijkste uitloper van die breuklijn tussen de Afrikaanse en de Arabische aardschollen. De Jordaan-vallei is het laagst gelegen dal op aarde. Daardoor ligt de waterspiegel van het Meer van Gallilea op 210 meter onder zeeniveau, de Dode Zee ligt op -410 meter, en dat is het laagste punt op aarde. Ter vergelijking ligt de Alexanderpolder bij Rotterdam (Vrijeschool Prinsenland) slechts op 6,6 m onder NAP.
Wanneer hij doopte hield Johannes de mensen die tot hem kwamen (zijn leerlingen) onder water tot het moment waarop zij bijna verdronken. Op dat moment zagen zij een panorama van hun leven tot dan toe, zoals ook iemand ervaart bij en vlak na het sterven. Mensen die bijna verdronken zijn, en anderen met een bijna-dood-ervaring, vertellen over dit soort ervaringen. Johannes haalde zijn dopelingen weer boven water en sprak dan tot hen: “Verander uw zinnen.” Voor hen die het ondergingen betekende het een soort inwijding die zicht gaf op het eigen leven tot op dat moment, op hun karma. De doop door Johannes was niet alleen een voorbereiding op de komst van de Heer (kyrios Joh.1:23), maar ook een voorbereiding op de komst van het individuele IK, dat door Christus aan de mensheid zou worden gegeven, het Ik waardoor de mens verantwoordelijk wordt voor zijn eigen daden. Zo ademt deze perikooptekst een Adventstemming: de voorbereiding op de komst van het Chistuswezen.
Volgens deze perikoop uit het Mattheüs-evangelie hoort Johannes in de gevangenis van de daden van Jezus. Johannes is namelijk gevangen genomen door Herodes. Johannes zendt zijn leerlingen naar Jezus. Hij moet Jezus kennen want Jezus en Johannes zijn namelijk familie van elkaar -Maria is een nicht van Elisabeth- en Johannes heeft eerder Jezus zelf gedoopt in de Jordaan. De vraag is of Johannes bij die doop werkelijk bewust heeft kunnen waarnemen en/of heeft geweten wat er precies gebeurde. Wanneer we het Marcus-evangelie lezen vinden we daar dat het Jezus was en niet Johannes, die de hemel zag open scheuren en de stem uit de hemel hoorde spreken:
'Op het moment dat Hij uit het water omhoogkwam, zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen, en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’ (Marcus 1:10) (NBV)
Bij Johannes de Doper hoeft deze gebeurtenis dus niet direct tot een bewuste ervaring te zijn gekomen, hoewel hij zeker de komst van de Messias verwachtte, gezien zijn vraag: ‘Zijt gij degene die komen zal of moeten wij een ander verwachten?’.
Het is te begrijpen dat Johannes zijn leerlingen naar Jezus zendt om hem dit te vragen. Het antwoord moet hem duidelijkheid verschaffen.
Bij verschillende perikoopteksten hebben we al behandeld dat de genezingen niet enkel als fysieke of medische handelingen moeten worden opgevat. Ook de opsomming van de tekenen die door Christus als antwoord wordt gegeven op de vraag van Johannes bevat meer dan alleen maar fysieke feiten. Hij spreekt in mysterietaal die Johannes verstaat. Mensen worden genezen van blindheid en hervinden het vermogen om het geestelijke te schouwen: de imaginatie. Aan verlamden, bij wie de verbinding tussen ziel en lichaam in disharmonie is geraakt, wordt de mogelijkheid teruggegeven hun wilskrachten weer om te zetten in lichamelijke handelingen en zo nieuw en op de toekomst gericht zonnekarma te ontwikkelen: de intuïtie. Doven hervinden het vermogen om het geestwoord te horen: de inspiratie. Voor melaatsen wordt de grens tussen binnenwereld en buitenwereld hersteld, versterkt. De armen ontvangen geen geld, zij ontvangen de engelboodschap, omdat hun armoede een armoede van de geest is. Zo moet het opwekken van doden ook als een mysterie uitdrukking gelezen worden, zoals we al bij eerdere gelegenheden hebben gelezen.
Jezus vertelt daarop het aanwezige volk over Johannes en zegt hun dat Johannes de grootste onder de mensen is, meer dan een profeet, maar kleiner dan de kleinste van de engelen in het hemelrijk. Die uitspraak kan letterlijk worden opgevat, Johannes is een engel van de laagste hiërarchische rang, maar de grootste mens die er op aarde geleefd heeft. Rudolf Steiner vertelde dat in Johannes opnieuw het geestwezen van Adam is verschenen, van de Oude Adam uit het paradijsverhaal. Na vele incarnaties op aarde helpt deze Oude Adam Christus (de Nieuwe Adam) zich te verbinden met het via de erfelijkheidslijnen aangereikte lichaam van Jezus van Nazareth.
Jezus zelf zegt dat Johannes de wedergeboren Elia is: ‘Als ge het aan wilt nemen; hij is Elia, die weer zou komen. Wie oren heeft, moet horen!'
Wie ogen heeft moet ook lezen, want het staat er echt en volgens het evangelie van Lucas zegt ook de engel Gabriël tegen Zacharias over de zoon, die hij Johannes moet noemen:
'Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.' (Lucas 1:17 NBV)
Johannes de Doper is dit van zichzelf niet bewust, getuige de volgende passage in het evangelie: ‘Toen vroegen ze hem: ‘Wie dan? Bent u Elia?’ Hij zei: ‘Die ben ik niet.’ (Joh. 1: 24)
Rudolf Steiner beschreef in verschillende voordrachten dat de ziel van Adam steeds weer opnieuw in de menselijke ontwikkeling en erfelijkheidsstroom incarneerde. Een gedeelte van de ziel van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens) ging niet mee in de Zondeval en werd teruggehouden in de loges van de geestelijke werelden. Het nathanische Jezuskind draagt deze van zonden vrije zielenkrachten.
Dit wetende is het ook mee te voelen dat de vrucht in de schoot van Elisabeth (de Adam, die wel door de zondeval is gegaan) opspringt wanneer Maria, die het ongeboren Jezuskind reeds bij zich draagt, haar groet. In de ontmoeting tussen de nog ongeboren reïncarnatie van Adam in Johannes en het nathanische Jezuskind, dat de nog pure en geestelijke wezensdelen van Adam draagt, wordt samengebracht wat gescheiden was.
Elders vertelt Rudolf Steiner over Adam dat, in een bepaald ontwikkelingsstadium van onze planeet, hij de laatste mensenziel was die nog op aarde kon verblijven. De aarde verhae op dat moment zo sterk dat de uittreding van de maan moest plaats vinden, zodat de verhardende ‘sintels’ konden worden afgescheiden. Adam is dus ook dan al een ziel die achterblijft in de eenzaamheid van de woestijn, want het beeld van de woestijn is steeds op te vatten als een beeld voor de aarde. De woorden van Johannes ”Ik ben als een roepende in de woestijn” zijn zo in een nog ruimer perspectief te zien.
Gedurende de Adventtijd wordt van de verbinding tussen Jezus Christus en Johannes verhaald. Alle evangeliën wijzen op hun manier naar deze belangrijke relatie.
Johannes 1:6 Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes.
Lucas 3:3 Daar ging Johannes in de omgeving van de Jordaan verkondigen dat de mensen zich moesten laten dopen en tot inkeer moesten komen, om zo vergeving van zonden te verkrijgen, zoals geschreven staat in het boek met de uitspraken van de profeet Jesaja: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden! Iedere kloof zal worden gedicht, elke berg en heuvel geslecht,
kromme wegen recht gemaakt, hobbelige wegen geëffend; en al wat leeft zal zien hoe God redding brengt.”’ (NBV)
maandag 30 november 2009
2e zondag van de Advent (2)
Matthias Grünewald: Isenheimer Altar - Colmar (Fr.)
Lucas 1 : 26 – 38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria
Elisabeth leefde vijf maanden nadat de engel Gabriël aan Zacharias verscheen en vanaf het moment dat zij zwanger raakte in stille afzondering. In de zesde maand nadat de engel aan Zacharias verschenen was vindt de scène plaats die we nu kunnen lezen. Maria is in haar huis en de engel Gabriël komt bij haar en verkondigt haar de komst van haar kind. Gabriël is de aartsengel die de zielen, welke geboren zullen gaan worden, begeleidt door de maansfeer. Hij doet dat voor iedere incarnerende ziel. De aartsengel Gabriël is de leidende engel van de geboorte, die in de kring van jaarfeesten staat in de tijd tussen Kerstmis en Pasen. In die tijd van het jaar leidt hij alle zielen, die in een jaar geboren zullen worden, uit geestrijken binnen in de sfeer van de maan.
Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ (Lucas 1:28)
De aanduiding ‘in het huis’ kan worden opgevat als ‘in de eigen binnenwereld’. Maria was op het moment dat zij Gabriël gewaarwordt in gebed of in meditatie. Op het Isenheimer altaar zien we de kamer van Maria afgebeeld met rood en groen als kleuren voor de kruisribben aan het gewelf en voor de gordijnen. Rood en groen vormen een speciale kleurcombinatie. Het zijn bijvoorbeeld de kleuren die gebruikt worden bij de oogmeting door de optometrist. Het rode licht valt net vóór het netvlies, het groene licht valt net achter het netvlies, zodat aan de hand van die meting de lenzen nog scherper kunnen worden afgesteld. Rood en groen zijn ‘drempelkleuren’ die ook een overgang aangeven tussen fysieke wereld en ziele-geestwereld, tussen buitenwereld en binnenwereld. Men vindt die kleurencombinatie ook in de vensters van het Goetheanum, wanneer men vanuit de ruimte ervoor de grote zaal binnenkomt en zo eerst het rood van het grote westelijke venster en daarna het groen van de eerste vensters rechts en links opneemt.
Maria woonde in de kleine gemeenschap van Esseeërs in de heuvels ten zuidwesten van het Meer van Galilea, Nazareth. Nazareth betekent ‘de afgezonderde’ of ‘de bewaakte’. Als jong meisje leefde zij in een religieuze gemeenschap.
Bron: Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan
Lucas 1 : 26 – 38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria
Elisabeth leefde vijf maanden nadat de engel Gabriël aan Zacharias verscheen en vanaf het moment dat zij zwanger raakte in stille afzondering. In de zesde maand nadat de engel aan Zacharias verschenen was vindt de scène plaats die we nu kunnen lezen. Maria is in haar huis en de engel Gabriël komt bij haar en verkondigt haar de komst van haar kind. Gabriël is de aartsengel die de zielen, welke geboren zullen gaan worden, begeleidt door de maansfeer. Hij doet dat voor iedere incarnerende ziel. De aartsengel Gabriël is de leidende engel van de geboorte, die in de kring van jaarfeesten staat in de tijd tussen Kerstmis en Pasen. In die tijd van het jaar leidt hij alle zielen, die in een jaar geboren zullen worden, uit geestrijken binnen in de sfeer van de maan.
Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ (Lucas 1:28)
De aanduiding ‘in het huis’ kan worden opgevat als ‘in de eigen binnenwereld’. Maria was op het moment dat zij Gabriël gewaarwordt in gebed of in meditatie. Op het Isenheimer altaar zien we de kamer van Maria afgebeeld met rood en groen als kleuren voor de kruisribben aan het gewelf en voor de gordijnen. Rood en groen vormen een speciale kleurcombinatie. Het zijn bijvoorbeeld de kleuren die gebruikt worden bij de oogmeting door de optometrist. Het rode licht valt net vóór het netvlies, het groene licht valt net achter het netvlies, zodat aan de hand van die meting de lenzen nog scherper kunnen worden afgesteld. Rood en groen zijn ‘drempelkleuren’ die ook een overgang aangeven tussen fysieke wereld en ziele-geestwereld, tussen buitenwereld en binnenwereld. Men vindt die kleurencombinatie ook in de vensters van het Goetheanum, wanneer men vanuit de ruimte ervoor de grote zaal binnenkomt en zo eerst het rood van het grote westelijke venster en daarna het groen van de eerste vensters rechts en links opneemt.
Maria woonde in de kleine gemeenschap van Esseeërs in de heuvels ten zuidwesten van het Meer van Galilea, Nazareth. Nazareth betekent ‘de afgezonderde’ of ‘de bewaakte’. Als jong meisje leefde zij in een religieuze gemeenschap.
Bron: Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan
woensdag 25 november 2009
1e zondag van de Advent (1)
Raphael Santi: Sixtijnse Madonna
De 1e zondag van de Advent luidt ook het begin van het nieuwe kerkelijk jaar in. Op de vier Adventzondagen heeft men de mogelijkheid om de perikoopgedeelten te lezen, zoals die zijn aangegeven op de rondgestuurde lijst. Op verschillende scholen is het gebruik om daarvan af te wijken en in de plaats daarvan het eerste hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas te lezen, verdeeld over de vier verschillende Adventzondagen.
Bij de teksten van deze twee mogelijkheden zullen wij op deze weblog een notitie publiceren. (zie 2e bijdrage)
====
Mattheüs 21 : 1 – 11 De intocht in Jeruzalem
De perikoop beschrijft de intocht in Jeruzalem uit het evangelie volgens Mattheüs. Om dit te lezen aan het begin van de Advent kan vreemd lijken totdat men de tekst meer op het niveau van de beeldentaal tot zich door laat dringen. Een gewaardeerd oud-collega heeft ons op dit spoor gezet. Men zou de beschrijving over de intocht in Jeruzalem namelijk kunnen zien als een beeld voor het geestelijke proces dat zich afspeelt bij de conceptie, ofwel wat er op geestelijk niveau gebeurt wanneer een mensenziel zijn geboorte voorbereidt.
De Perikooptekst begint met de zin: 'Toen zij nu Jeruzalem naderden en in Bethfage kwamen,...'
De naam Bethfage betekent ‘huis van onrijpe vijgen’. Dat mag een beeld zijn voor de moederschoot.
De stad (in dit geval Jeruzalem) is in dit soort teksten veelal een beeld voor het fysieke lichaam, hier van de toekomstige fysieke omhulling van het kind dat afdaalt om geboren te worden.
De ezel is een ander beeld voor het fysieke lichaam. De ezel wordt bekleed met mantels.
De takken op de weg mogen worden opgevat als een verwijzing naar de levenskrachten van de nieuwe boreling, ofwel het etherlichaam.
'Toen hij Jeruzalem binnentrok, kwam de gehele stad in opschudding…'
Het moederlichaam komt ook in opschudding wanneer de zwangerschap aanbreekt.
Dan volgt tenslotte de vraag: 'Wie is hij?' Dat vragen ook ouders zich in heilige schroom af wanneer er een geboorte op komst is: “Wie is hij, die geboren gaat worden en tot ons komt?”
Rudolf Steiner vertelde dat de incarnerende individualiteit zich eerst met een astraallichaam omhuld, dat hem als twee vleugels (de krachten van antipathie & sympathie) naar de aarde begeleidt. In de maansfeer wordt uit de wereldether het nieuwe etherlichaam gevormd, waarin ook oud karma wordt ingeweven.
Bij de bespreking met de leerlingen in de les religieuze oriëntatie zou men eventueel een reproductie van de Sixtijnse Madonna erbij kunnen nemen en laten zien.
De twee leerlingen, die Jezus vooruit stuurt, zou men bij de Sixtijnse Madonna kunnen herkennen als de figuren links en rechts, die de ziel vanuit hemelse rijken de weg wijzen naar de geboorte op aarde: Paus Sixtus en Sint Catherina.
Het beeld van ‘Het Kind’ is op te vatten als beeld voor het Ik van de mens. Daarnaast staat het beeld van de vrouw meestal voor de mensenziel (astraallichaam).
Paus Sixtus: antipathiekrachten, Catherina: sympathiekrachten.
Ook met jongere kinderen kan men het beeld van de Sixtijnse Madonna als beeld behandelen van de voorbereiding van de geboorte van specifiek het Christuskind. Twee figuren wijzen het Christuskind de weg vanuit de hemel naar de aarde. Men kan de kinderen eens bewust wijzen op de kinderkopjes in de wolken achter de gordijnen op het schilderij. Daar zijn alle zielen van de nog ongeboren kinderen zichtbaar, die wachtend achterblijven tot de tijd dat zij de aarde zullen betreden. Zij volgen het Kerstkind op Zijn reis naar de geboorte, maar zo gebeurt dat ook bij de geboorte van ieder mensenkind. De zielen van de gestorven mensen wijzen de weg.
Wanneer de kinderen het verhaal van Het Gouden Huis kennen en/of Het Gouden Kistje, kan ook daaraan gerefereerd worden.
(Herbert Hahn: Bronnen van de ziel - uitgave VPC)
De 1e zondag van de Advent luidt ook het begin van het nieuwe kerkelijk jaar in. Op de vier Adventzondagen heeft men de mogelijkheid om de perikoopgedeelten te lezen, zoals die zijn aangegeven op de rondgestuurde lijst. Op verschillende scholen is het gebruik om daarvan af te wijken en in de plaats daarvan het eerste hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas te lezen, verdeeld over de vier verschillende Adventzondagen.
Bij de teksten van deze twee mogelijkheden zullen wij op deze weblog een notitie publiceren. (zie 2e bijdrage)
====
Mattheüs 21 : 1 – 11 De intocht in Jeruzalem
De perikoop beschrijft de intocht in Jeruzalem uit het evangelie volgens Mattheüs. Om dit te lezen aan het begin van de Advent kan vreemd lijken totdat men de tekst meer op het niveau van de beeldentaal tot zich door laat dringen. Een gewaardeerd oud-collega heeft ons op dit spoor gezet. Men zou de beschrijving over de intocht in Jeruzalem namelijk kunnen zien als een beeld voor het geestelijke proces dat zich afspeelt bij de conceptie, ofwel wat er op geestelijk niveau gebeurt wanneer een mensenziel zijn geboorte voorbereidt.
De Perikooptekst begint met de zin: 'Toen zij nu Jeruzalem naderden en in Bethfage kwamen,...'
De naam Bethfage betekent ‘huis van onrijpe vijgen’. Dat mag een beeld zijn voor de moederschoot.
De stad (in dit geval Jeruzalem) is in dit soort teksten veelal een beeld voor het fysieke lichaam, hier van de toekomstige fysieke omhulling van het kind dat afdaalt om geboren te worden.
De ezel is een ander beeld voor het fysieke lichaam. De ezel wordt bekleed met mantels.
De takken op de weg mogen worden opgevat als een verwijzing naar de levenskrachten van de nieuwe boreling, ofwel het etherlichaam.
'Toen hij Jeruzalem binnentrok, kwam de gehele stad in opschudding…'
Het moederlichaam komt ook in opschudding wanneer de zwangerschap aanbreekt.
Dan volgt tenslotte de vraag: 'Wie is hij?' Dat vragen ook ouders zich in heilige schroom af wanneer er een geboorte op komst is: “Wie is hij, die geboren gaat worden en tot ons komt?”
Rudolf Steiner vertelde dat de incarnerende individualiteit zich eerst met een astraallichaam omhuld, dat hem als twee vleugels (de krachten van antipathie & sympathie) naar de aarde begeleidt. In de maansfeer wordt uit de wereldether het nieuwe etherlichaam gevormd, waarin ook oud karma wordt ingeweven.
Bij de bespreking met de leerlingen in de les religieuze oriëntatie zou men eventueel een reproductie van de Sixtijnse Madonna erbij kunnen nemen en laten zien.
De twee leerlingen, die Jezus vooruit stuurt, zou men bij de Sixtijnse Madonna kunnen herkennen als de figuren links en rechts, die de ziel vanuit hemelse rijken de weg wijzen naar de geboorte op aarde: Paus Sixtus en Sint Catherina.
Het beeld van ‘Het Kind’ is op te vatten als beeld voor het Ik van de mens. Daarnaast staat het beeld van de vrouw meestal voor de mensenziel (astraallichaam).
Paus Sixtus: antipathiekrachten, Catherina: sympathiekrachten.
Ook met jongere kinderen kan men het beeld van de Sixtijnse Madonna als beeld behandelen van de voorbereiding van de geboorte van specifiek het Christuskind. Twee figuren wijzen het Christuskind de weg vanuit de hemel naar de aarde. Men kan de kinderen eens bewust wijzen op de kinderkopjes in de wolken achter de gordijnen op het schilderij. Daar zijn alle zielen van de nog ongeboren kinderen zichtbaar, die wachtend achterblijven tot de tijd dat zij de aarde zullen betreden. Zij volgen het Kerstkind op Zijn reis naar de geboorte, maar zo gebeurt dat ook bij de geboorte van ieder mensenkind. De zielen van de gestorven mensen wijzen de weg.
Wanneer de kinderen het verhaal van Het Gouden Huis kennen en/of Het Gouden Kistje, kan ook daaraan gerefereerd worden.
(Herbert Hahn: Bronnen van de ziel - uitgave VPC)
1e zondag van de Advent (2)
Ghirlandaio: De engel verschijnt aan Zacharias
Lucas 1 : 5 - 25
Deze perikoop begint met de aankondiging door de engel Gabriël van de geboorte van Johannes aan Zacharias. We moeten ons ervan bewust zijn dat Johannes de Doper een familielid van Jezus was. De naam van zijn vader Zacharias betekent: ‘Herinnerd door Jahweh’. Dat kan de kinderen ook verteld worden. Men kan de link leggen tussen het Sint-Jansfeest en Kerstmis, tussen het bezoek van de engel Gabriël aan Maria en dit bezoek aan Zacharias.
De moeder van Johannes is Elisabeth, een nicht van Maria en zij wordt ook in het Oberufer Kerstspel genoemd. Elisabeth is een Aäronsdochter, wat betekent dat zij ook uit een priesterfamilie komt, de zogenaamde Cohenin. Haar naam betekent ‘Eed van God’ (de lettergreep ‘El’= God). De naam Johannes betekent ‘God is genadig’.
Zacharias brengt het wierookoffer op de feestdag van Jom Kippoer. Dat was de enige dag in het jaar, dat de hogepriester de allerheiligste plaats in de tempel te Jeruzalem betrad, om te pleiten voor Gods volk. Het feest wordt beschreven in Tenach en dus de Bijbel, in het boek Numeri (Bamidbar) 29:7. Voluit heet het feest Jom ha-Kippoeriem, ofwel Dag van de Vergevingen.
In het donkere Heiligste der Heiligen, waar de Ark stond opgesteld en Gods aanwezigheid werd beleefd, brengt Zacharias dus in stilte en alleen het reukoffer. Dan verschijnt hem de aartsengel Gabriël. (Gabri-El bekent: ‘Mijn kracht is God’ of ‘Man van God’ of ‘Krijger van God’)
De aartsengel Gabriël is de leidende engel bij elke geboorte. In de kring van jaarfeesten leidt hij de tijd van Kerstmis tot Pasen. In die tijd wordt de uiterlijke natuur weer tot leven gewekt. Maar ook dan leidt Gabriël de zielen, die in een jaar geboren zullen worden, de sfeer van de maan binnen, waar zij wachten op het tijdstip van hun geboorte.
‘En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijde mare te verkondigen.’ (Lucas 1:19)
De Nieuwe Bijbel Vertaling schrijft: ’De engel antwoordde: ‘Ik ben Gabriël, die altijd in Gods nabijheid is, en ik ben uitgezonden om je dit goede nieuws te brengen.’ Het is maar waar je van houdt.
De aartsengel verkondigt aan Zacharias ook al dat het kind een incarnatie zal zijn van de profeet Elia. De Joden verwachtten dat Elia de weg zou voorbereiden voor de komende Messias en voor diens komst wedergeboren zou worden. De naam ‘Elia’ (El-ia) betekent ‘Mijn God is JHWH’.
Het evangelie volgens Lucas geeft aan dat het Joodse volk verwachtte dat de profeet Elia terug zou keren op aarde, om de weg voor te bereiden voor de komende Messias, de reïncarnatiegedachte:
'Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.’ (Lucas 1:17)
Lucas 1 : 5 - 25
Deze perikoop begint met de aankondiging door de engel Gabriël van de geboorte van Johannes aan Zacharias. We moeten ons ervan bewust zijn dat Johannes de Doper een familielid van Jezus was. De naam van zijn vader Zacharias betekent: ‘Herinnerd door Jahweh’. Dat kan de kinderen ook verteld worden. Men kan de link leggen tussen het Sint-Jansfeest en Kerstmis, tussen het bezoek van de engel Gabriël aan Maria en dit bezoek aan Zacharias.
De moeder van Johannes is Elisabeth, een nicht van Maria en zij wordt ook in het Oberufer Kerstspel genoemd. Elisabeth is een Aäronsdochter, wat betekent dat zij ook uit een priesterfamilie komt, de zogenaamde Cohenin. Haar naam betekent ‘Eed van God’ (de lettergreep ‘El’= God). De naam Johannes betekent ‘God is genadig’.
Zacharias brengt het wierookoffer op de feestdag van Jom Kippoer. Dat was de enige dag in het jaar, dat de hogepriester de allerheiligste plaats in de tempel te Jeruzalem betrad, om te pleiten voor Gods volk. Het feest wordt beschreven in Tenach en dus de Bijbel, in het boek Numeri (Bamidbar) 29:7. Voluit heet het feest Jom ha-Kippoeriem, ofwel Dag van de Vergevingen.
In het donkere Heiligste der Heiligen, waar de Ark stond opgesteld en Gods aanwezigheid werd beleefd, brengt Zacharias dus in stilte en alleen het reukoffer. Dan verschijnt hem de aartsengel Gabriël. (Gabri-El bekent: ‘Mijn kracht is God’ of ‘Man van God’ of ‘Krijger van God’)
De aartsengel Gabriël is de leidende engel bij elke geboorte. In de kring van jaarfeesten leidt hij de tijd van Kerstmis tot Pasen. In die tijd wordt de uiterlijke natuur weer tot leven gewekt. Maar ook dan leidt Gabriël de zielen, die in een jaar geboren zullen worden, de sfeer van de maan binnen, waar zij wachten op het tijdstip van hun geboorte.
‘En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijde mare te verkondigen.’ (Lucas 1:19)
De Nieuwe Bijbel Vertaling schrijft: ’De engel antwoordde: ‘Ik ben Gabriël, die altijd in Gods nabijheid is, en ik ben uitgezonden om je dit goede nieuws te brengen.’ Het is maar waar je van houdt.
De aartsengel verkondigt aan Zacharias ook al dat het kind een incarnatie zal zijn van de profeet Elia. De Joden verwachtten dat Elia de weg zou voorbereiden voor de komende Messias en voor diens komst wedergeboren zou worden. De naam ‘Elia’ (El-ia) betekent ‘Mijn God is JHWH’.
Het evangelie volgens Lucas geeft aan dat het Joodse volk verwachtte dat de profeet Elia terug zou keren op aarde, om de weg voor te bereiden voor de komende Messias, de reïncarnatiegedachte:
'Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.’ (Lucas 1:17)
maandag 9 november 2009
23e zondag na Trinitatis
Vecellio TIZIANO (1516) Gemäldegalerie, Dresden
Mattheüs 22 : 15 – 22 Belasting betalen
De Bijbelpassage die we deze zondag als perikoop lezen volgt in het evangelieboek van Mattheüs na de Gelijkenis van de Bruiloft waarin Christus Jezus vertelt over het Rijk der Hemelen. Hierbij zijn volgens de evangelietekst de Farizeeërs aanwezig. Jezus besluit zijn gelijkenis met: ‘Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren.’ (Mattheüs 22:4). Dat is natuurlijk tegen het zere been van de Farizeeërs en zij trekken zich terug. Dan komen zij weerom en proberen Jezus op de proef te stellen.
Het was (en is nog steeds) een Joods gebruik om te debatteren, te redetwisten over de uitleg en interpretatie van de Thorah, de wetten en de schrift. De Farizeeërs sturen hun leerlingen samen met dienaren van Herodes naar Jezus met de vraag of men belasting moet betalen aan de keizer. Dienaren van het geestesleven en dienaren van het wettelijke gezag komen samen. Jezus zou van twee kanten ‘gepakt’ kunnen worden.
‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen.’ (22:16)
Het lijkt een wat gladde introductie, maar Jezus heeft hun boze opzet door en antwoordt: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? (22:18) (NBV)
De Joodse wet bevat vele voorschriften wat je wel of niet moet doen om een goed Jood te zijn. Een rabbijn zei laatst: ‘Het geloof wordt niet gemeten’, waarmee hij erop duidde dat het voor de Jood vooral om de gebruiken en leefregels gaat. Die kunnen wel worden waargenomen (gemeten). Jezus leert de Farizeeërs echter dat je niet alles alleen van de buitenkant moet bekijken. Hij wijst op hun manier van denken.
Al wat geworden is, wat in de zichtbare wereld om ons heen tot verschijning is gekomen -geschapen is- is ontstaan uit de stroom van de Vadergod. De Zoongod staat voor een instulping van het goddelijke naar binnen, in het innerlijk van de mens. Het morele besef is een innerlijke zaak geworden, niet meer een uiterlijke zaak gebaseerd op voorgeschreven wetten en gebruiken.
Het evangelie volgens Mattheüs slaat de brug tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament, de overgang van de Vadergod naar de Zoongod. Het is een behoorlijke uiteenzetting, die al begint in Mattheüs 21:23. Na de passage van deze perikoop gaan de Farizeeërs en Sadduceeërs door met hun strikvragen, zoals te lezen in de hoofdstukken 22 en 23.
Een munt is niet alleen een stukje metaal als ruilmiddel, betaalmiddel. Doordat de beeltenis van de gezagdrager (de keizer) er op staat duidt dit er ook op dat je een onderdaan bent van een wereldlijk heerser. Dat is de buitenkant, die gelding heeft omdat je het muntstuk binnen dit rijk kan gebruiken. Echter, de macht van de Keizer is slechts buitenkant, een wereldlijke macht. Je moet ook zorgen dat je aandacht hebt voor de verzorging van het innerlijk der ziel, van het element in jezelf dat verwantschap heeft met het goddelijk-geestelijke in de wereld. Leer het innerlijk van de mens te zien als Tempel van de levende God.
‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.
Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.’
Romeinse Tribuutmunt
Over de rol van het geld in de wereld valt wellicht heel veel te zeggen, zeker in deze tijd van de zogenaamde financiële crisis. We worden door de actualiteit weer eens met onze neus op het geschiedkundige feit gedrukt dat Rudolf Steiners impuls voor een driegelede sociale ordening na de 1e Wereldoorlog jammerlijk genoeg niet werd opgepakt. De driegeledingsbeweging heeft zich teruggetrokken in kleinschalige experimenten. Hoe anders -in morele zin- zouden de mensen naar de economie hebben kunnen kijken.
Geld gaat daarheen waar de mensen hun interesse hebben liggen. In die zin heeft geld een geestelijk principe, het maakt de wil van de mensen zichtbaar. Eigenlijk is de vraag van de Farizeeërs niet eens zo heel erg merkwaardig: Ligt je interesse bij geestelijke of bij wereldlijke zaken?
Het is bekend dat Rudolf Steiner altijd wilde dat er voor diensten betaald werd. Hij raadde aan niet zomaar iets voor niets te doen. Euritmisten gaf hij bijvoorbeeld het advies om voldoende geld te vragen voor hun werk en ook voor het geven van cursussen en voordrachten zou goed moeten worden betaald. Volgens Rudolf Steiner moet ook de investering in geesteswetenschappelijk onderzoek worden terugverdiend. Wanneer je dingen voor niets gaat doen nodig je zowel luciferische als ahrimanische krachten uit zich vroeg of laat in de zaak te gaan mengen. In zogenaamd altruïsme mengen zich al gauw luciferische krachten als gevoelens van ijdelheid: “wat ben ik toch aardig – goed – menslievend – werkend voor de goede zaak. Ik doe het voor niets! Ik hoef er geen geld voor, want geld is het slijk der aarde.” Bij enige tegenslag kan deze gulheid op een gegeven moment in zijn tegendeel omslaan. Dan klinkt er meestal dat er al zolang krachten voor niets zijn gegeven en nu kan er niet eens iets tegenover staan. Dan komt de luciferische aap uit de mouw en bederft de boel.
Ook ahrimanische krachten, die uit zijn op macht en manipulatie kunnen zich doen gelden. Zij werken daar waar onvrijheid heerst. Geld drukt tenslotte ook uit waar Ahriman de mens in zijn macht heeft: De mens moet nu eenmaal eten om op aarde te kunnen leven. Om brood te kunnen kopen heeft hij een betaalmiddel nodig, de angel van Ahriman.
Zoals eerder opgemerkt stroomt het geld naar dat waar werkelijk de mensen hun interesses en intenties hebben liggen. De mens geeft het geld uit aan dat waar hij werkelijk warm voor loopt. De ‘keizer’ zou daarom ook kunnen staan voor die aardse machten die het financiële verkeer beheersen. Zij laten op een materiële manier zien waarnaar de mens streeft. Die keizer moet je geven wat van hem is. Maar op God gericht zou je innerlijke intentie moeten zijn.
In de les RO zou het vraagstuk van de economie een onderwerp voor gesprek met leerlingen van bovenbouwklassen kunnen zijn.
Voor benedenbouwleerlingen levert de vraag ‘Keizer of God’ voldoende gespreksstof op.
James Tissot (Frankrijk 1836-1902) Brooklyn Museum, New York
Mattheüs 22 : 15 – 22 Belasting betalen
De Bijbelpassage die we deze zondag als perikoop lezen volgt in het evangelieboek van Mattheüs na de Gelijkenis van de Bruiloft waarin Christus Jezus vertelt over het Rijk der Hemelen. Hierbij zijn volgens de evangelietekst de Farizeeërs aanwezig. Jezus besluit zijn gelijkenis met: ‘Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren.’ (Mattheüs 22:4). Dat is natuurlijk tegen het zere been van de Farizeeërs en zij trekken zich terug. Dan komen zij weerom en proberen Jezus op de proef te stellen.
Het was (en is nog steeds) een Joods gebruik om te debatteren, te redetwisten over de uitleg en interpretatie van de Thorah, de wetten en de schrift. De Farizeeërs sturen hun leerlingen samen met dienaren van Herodes naar Jezus met de vraag of men belasting moet betalen aan de keizer. Dienaren van het geestesleven en dienaren van het wettelijke gezag komen samen. Jezus zou van twee kanten ‘gepakt’ kunnen worden.
‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen.’ (22:16)
Het lijkt een wat gladde introductie, maar Jezus heeft hun boze opzet door en antwoordt: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? (22:18) (NBV)
De Joodse wet bevat vele voorschriften wat je wel of niet moet doen om een goed Jood te zijn. Een rabbijn zei laatst: ‘Het geloof wordt niet gemeten’, waarmee hij erop duidde dat het voor de Jood vooral om de gebruiken en leefregels gaat. Die kunnen wel worden waargenomen (gemeten). Jezus leert de Farizeeërs echter dat je niet alles alleen van de buitenkant moet bekijken. Hij wijst op hun manier van denken.
Al wat geworden is, wat in de zichtbare wereld om ons heen tot verschijning is gekomen -geschapen is- is ontstaan uit de stroom van de Vadergod. De Zoongod staat voor een instulping van het goddelijke naar binnen, in het innerlijk van de mens. Het morele besef is een innerlijke zaak geworden, niet meer een uiterlijke zaak gebaseerd op voorgeschreven wetten en gebruiken.
Het evangelie volgens Mattheüs slaat de brug tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament, de overgang van de Vadergod naar de Zoongod. Het is een behoorlijke uiteenzetting, die al begint in Mattheüs 21:23. Na de passage van deze perikoop gaan de Farizeeërs en Sadduceeërs door met hun strikvragen, zoals te lezen in de hoofdstukken 22 en 23.
Een munt is niet alleen een stukje metaal als ruilmiddel, betaalmiddel. Doordat de beeltenis van de gezagdrager (de keizer) er op staat duidt dit er ook op dat je een onderdaan bent van een wereldlijk heerser. Dat is de buitenkant, die gelding heeft omdat je het muntstuk binnen dit rijk kan gebruiken. Echter, de macht van de Keizer is slechts buitenkant, een wereldlijke macht. Je moet ook zorgen dat je aandacht hebt voor de verzorging van het innerlijk der ziel, van het element in jezelf dat verwantschap heeft met het goddelijk-geestelijke in de wereld. Leer het innerlijk van de mens te zien als Tempel van de levende God.
‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.
Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.’
Romeinse Tribuutmunt
Over de rol van het geld in de wereld valt wellicht heel veel te zeggen, zeker in deze tijd van de zogenaamde financiële crisis. We worden door de actualiteit weer eens met onze neus op het geschiedkundige feit gedrukt dat Rudolf Steiners impuls voor een driegelede sociale ordening na de 1e Wereldoorlog jammerlijk genoeg niet werd opgepakt. De driegeledingsbeweging heeft zich teruggetrokken in kleinschalige experimenten. Hoe anders -in morele zin- zouden de mensen naar de economie hebben kunnen kijken.
Geld gaat daarheen waar de mensen hun interesse hebben liggen. In die zin heeft geld een geestelijk principe, het maakt de wil van de mensen zichtbaar. Eigenlijk is de vraag van de Farizeeërs niet eens zo heel erg merkwaardig: Ligt je interesse bij geestelijke of bij wereldlijke zaken?
Het is bekend dat Rudolf Steiner altijd wilde dat er voor diensten betaald werd. Hij raadde aan niet zomaar iets voor niets te doen. Euritmisten gaf hij bijvoorbeeld het advies om voldoende geld te vragen voor hun werk en ook voor het geven van cursussen en voordrachten zou goed moeten worden betaald. Volgens Rudolf Steiner moet ook de investering in geesteswetenschappelijk onderzoek worden terugverdiend. Wanneer je dingen voor niets gaat doen nodig je zowel luciferische als ahrimanische krachten uit zich vroeg of laat in de zaak te gaan mengen. In zogenaamd altruïsme mengen zich al gauw luciferische krachten als gevoelens van ijdelheid: “wat ben ik toch aardig – goed – menslievend – werkend voor de goede zaak. Ik doe het voor niets! Ik hoef er geen geld voor, want geld is het slijk der aarde.” Bij enige tegenslag kan deze gulheid op een gegeven moment in zijn tegendeel omslaan. Dan klinkt er meestal dat er al zolang krachten voor niets zijn gegeven en nu kan er niet eens iets tegenover staan. Dan komt de luciferische aap uit de mouw en bederft de boel.
Ook ahrimanische krachten, die uit zijn op macht en manipulatie kunnen zich doen gelden. Zij werken daar waar onvrijheid heerst. Geld drukt tenslotte ook uit waar Ahriman de mens in zijn macht heeft: De mens moet nu eenmaal eten om op aarde te kunnen leven. Om brood te kunnen kopen heeft hij een betaalmiddel nodig, de angel van Ahriman.
Zoals eerder opgemerkt stroomt het geld naar dat waar werkelijk de mensen hun interesses en intenties hebben liggen. De mens geeft het geld uit aan dat waar hij werkelijk warm voor loopt. De ‘keizer’ zou daarom ook kunnen staan voor die aardse machten die het financiële verkeer beheersen. Zij laten op een materiële manier zien waarnaar de mens streeft. Die keizer moet je geven wat van hem is. Maar op God gericht zou je innerlijke intentie moeten zijn.
In de les RO zou het vraagstuk van de economie een onderwerp voor gesprek met leerlingen van bovenbouwklassen kunnen zijn.
Voor benedenbouwleerlingen levert de vraag ‘Keizer of God’ voldoende gespreksstof op.
James Tissot (Frankrijk 1836-1902) Brooklyn Museum, New York
Abonneren op:
Posts (Atom)