dinsdag 7 maart 2017

Vasten

Anonymus: Acht genezingen van Jezus
houten paneel uit de 12e - 14e eeuw - El Escorial, bij Madrid

Het optreden van Christus op aarde betekent een algehele omwenteling, juist doordat Hij niets afbreekt of ontbindt, maar alles positief vervult. Hij is de ‘bruidegom’ voor de ziel van de mens. Hij herenigt de mensheid, die in de aardse materie is verstrikt geraakt, opnieuw met de wereld van de geest. Dat duiden Zijn woorden aan in het gesprek over het vasten. (Marcus 2 : 23 - 28)

In het vasten - en wij moeten hierbij meer in het algemeen aan de oude lichamelijke ascese denken, waarvan het vasten (d.w.z. het tijdelijk zich onthouden van bepaalde soorten voedsel) vormde daar slechts een onderdeel van - in het vasten ziet Jezus de uitdrukking van een negatieve toestand: de zielen hebben de geest verloren, door zich in de loop van de aardeontwikkeling te diep met het aardse te verbinden. Door onthouding streven de Farizeeërs en ook de leerlingen van Johannes naar de kracht, om zichzelf los te rukken van die aardse gebondenheid en zo de weg naar het bovenaardse geestgebied te gaan.

Nu is echter Christus uit de hoogten op aarde gekomen. Nu wordt hier op aarde de eeuwige bruiloft gevierd. De aarde wordt heilig land. Het rijk der hemelse krachten breidt zich over de rijken van de aardse natuur en aardse mensdom uit. Nu stijgt men niet meer op naar hogere werelden, door zich aan de aarde te onttrekken. Onthouding, vasten, ascese mogen zeker nog van waarde zijn voor persoonlijke ontwikkeling en zelfopvoeding, maar zij brengen de ziel niet meer nader tot de goddelijke geest. In het aardse kan nu het reine goddelijke leven gevonden worden, wanneer de ziel de kracht van Christus opneemt. Wandelend met Christus, zien de leerlingen de aardse dingen anders: de lelies, de vogels, het licht, de medemensen. Hun gewaarwordingen, hun denken en hun willen verandert langzamerhand. Het gebruiken van spijs en drank wordt tot communie, de vereniging met het oorspronkelijke Goddelijke leven in de vergankelijke aardse natuur.
Waarvoor moeten zij nog vasten en de aarde mijden?

In het hierop volgende verhaal in het Marcus-evangelie komt iets dergelijks tot uiting
(Marcus 2 : 23 - 3 : 6).
De leerlingen, die met hun meester op een Sabbat door de korenvelden gaan, plukken argeloos aren af. Dat was meer dan wat een rechtschapen Jood op de Sabbat doen mocht. De Farizeeërs berispen daarom de meester. En Jezus wijst hen op het koninklijke oerbeeld van de Messias. Hij wijst hen op David, die eens met zijn begeleiders, tegen de rituele regels in, de gewijde toonbroden at, om in een dringende menselijk behoefte te voordien, zonder daardoor de Godheid te beledigen, zoals uit het Oude Testament blijkt.

In het Bijbelboek 1 Samuël staat het verslag opgetekend van David die op de vlucht is voor Koning Saul. Wanneer hij met zijn mannen in de tabernakel te Nob aankomt, vraagt hij de hogepriester Achimelech om wat voedsel. Omdat er niets anders voorhanden is dan het toonbrood, krijgen ze het vervangen toonbrood te eten, nadat ze Achimelech hebben verzekerd rein te zijn volgens de Joodse wetten.

De ‘Mensenzoon’ is de Messias, maar voor de wereld is Hij de Zoon des Mensen, Hij, die het menszijn volledig vertegenwoordigt, die het gehele wezen van de mens en de mensheid in zich draagt. Hij is ook de Heer van de Sabbat.

Daarmee wordt niet gezegd, dat Hij het ritme van de zeven dagen, dat diep in de menselijke natuur gegrond is en een spiegeling is van kosmische wetmatigheden, naar willekeur zou kunnen veranderen. Maar er wordt mee aangegeven dat Hij zonder uiterlijke voorschriften maar van binnen uit het juiste gebruik weer te maken van zulke oude wijze instellingen, zoals het vieren van elke zevende dag als rustdag op religieuze dag.

‘De Sabbat ontstond terwille van de mens, niet de mens terwille van de Sabbat.’ Voor de Joden was het houden van de Sabbat het kenmerk van een godsdienstig leven, van eerbied voor de Wet; het was de centrale religieuze plicht. Daarom zegt het woord van Jezus niet minder dan: de godsdienst, de Wet met de geboden en instellingen, die geïnspireerde uitdrukkingen van Goddelijke leiding zijn, zijn terwille van de mens gegeven. Nooit is de mens slechts middel of materiaal. De geboden van de goddelijke wil beogen niet een doelloze onderwerping en beheersing van het mensdom. De mens naar zijn ingeboren goddelijke bestemming is de zin en het doel van de goddelijke bemoeiing.

In de Mensenzoon is dat doel bereikt. Hij is de Heer van de Wet. Want Hij draagt de goddelijke wil in zichzelf en Hij verwezenlijkt die van binnen uit en oorspronkelijk.

In de grote godsdienstige culturen van de oudheid, ook in het leven van Israël, was de enkele mens slechts materiaal en middel voor de verwezenlijking van een bepaalde gezette ordening, voor een bepaalde godsdienstig-maatschappelijke opbouw en structuur. En zo is het nog steeds in de hedendaagse cultuur, in zoverre zij nog voorchristelijk, of on-christelijk of schijnbaar-christelijk is. De impuls van Christus betekent de grootste omwenteling: het aanbreken van een nieuwe werelddag.

=

tekst uit
H.A.P.J.Ogilvie: Godszoon en Mensenzoon, beschouwingen over het evangelie volgens Marcus
Amsterdam juli 1946
Uitgevers-mij. A.E.Kluwer, Deventer

bron afbeelding
www.statenvertaling.net