zondag 15 november 2020

Alom heerst de macht van het boze

 

Sebastiano Ricci: De Bergpredeking (ca 1725)

Alom heerst de macht van het boze - het macrokosmische Onze Vader

In de vorige bijdrage op deze weblog met een tekst over het Onze Vader van Willem Zeylmans van Emmichoven, vonden we een verwijzing naar de macrokosmische omkering van het Onze Vader. In deze bijdrage wordt in Deel 1 beschreven op hoe en wanneer Rudolf Steiner over dit macrokosmische Onze Vader sprak. In Deel 2 wordt een poging gedaan om om enkele inhoudelijke aspecten ervan te belichten. 

Deel 1:

Rudolf Steiner heeft zich tijdens zijn leven zonder onderbreking bezig gehouden met het geesteswetenschappelijk onderzoek naar de betekenis van wat hij samenvatte met de term ‘het Mysterie van Golgotha’ d.w.z. de offerdaad van Christus ten behoeve van de ontwikkeling van de mensheid, de aarde en de gehele kosmos. Zijn inzichten vormden uiteindelijk de reden waarom Rudolf Steiner in 1912 de Theosofische Vereniging verliet, waarbinnen hij tot dan van de Duitse sectie de voorzitter was geweest. Voor Steiner waren die inzichten in het wezen en de daden van Christus zo essentieel, dat ze de eigenlijke kern van de antroposofie vormen. En men zou kunnen zeggen dat we zonder die christologische inzichten de antroposofie niet eens zouden hebben gehad.

Al heel vroeg sprak Rudolf Steiner over de betekenis van het Johannes-evangelie en enige jaren later ook over de Apocalyps en de andere evangeliën. Dat was nog in de tijd dat hij voorzitter was van de Duitse sectie van de Theosofische Vereniging. De voordrachtenreeks over de Brieven van Paulus in relatie tot de Bhagavad Gita (GA 142), die Steiner hield in Keulen, luidden de oprichting van de Antroposofische Vereniging in.

Rudolf Steiner ging echter nog een stap verder als hij naast zijn duidingen over de bekende bijbelgeschriften ook de inzichten deelde, die hij had verkregen door zijn geestelijke onderzoek van de Akasha-kroniek, dat geestgebied dat de drager is van het geheugen van de aarde.

Bij de grondsteenlegging voor het Eerste Goetheanum op 20 september 1913 in Dornach sprak hij voor het eerst de woorden van het macrokosmische Onze Vader. Hij voegde er daarna aan toe: 

‘Als wij de betekenis van deze woorden leren begrijpen, dan kunnen we proberen de kiemen op te pakken die moeten opbloeien om de aardeontwikkeling niet verder te laten verdorren, maar verder laten gedijen en vruchten te dragen, opdat de aarde door de wil van de mensen het doel kan bereiken, dat haar van het allereerste begin af is gesteld.’ 

Voor ons ligt er dus de opgave de betekenis van dit macrokosmische Onze Vader te leren begrijpen. 

Gelukkig heeft Rudolf Steiner het niet bij die oproep tijdens de grondsteenlegging gelaten. Een maand later was hij in staat om eerst maar eens binnen een kleinere kring meer mededelingen te doen. Dat gebeurde in Kristiania (Oslo), Noorwegen, een plaats die Rudolf Steiner waarschijnlijk bewust gekozen had omdat daar - zoals een van de toenmalige toehoorders rapporteerde - de atmosfeer nog bijzonder rein was om over zulke nieuwe geestelijke onderzoeksresultaten en christologische inhouden mededelingen te doen. Andrej Belyj beschreef het zo:

‘Gewoonlijk verscheen hij als volgt op een cursus: zeker van zichzelf, goed wetend wat hij te zeggen had; voorafgaand had hij al het materiaal over de afzonderlijke dagen van de cursus verdeeld […] hij strekte zijn arm boven de lessenaar als een pianist bij zijn klavier. In Kristiania ging het echter anders. […] Hier verscheen hij niet, hij vloog gewoon. […] Hij maakte de indruk van een man die met enorme krachtsinspanning de berg Sinaï had beklommen, daar bepaalde dingen had gezien, en plotseling geschokt was door iets wat hij niet verwacht had. […] Als door de bliksem getroffen werd deze man van de Sinaï naar beneden geworpen; en hij vluchtte naar Noorwegen, om zonder uit te rusten de zaal binnen te stormen, waar wij zaten te wachten […] Pas toen hij de lessenaar beklom begon hij te overdenken hoe hij ‘dat’ moest overbrengen.’

In vijf voordrachten voor het Noorse publiek deelde Rudolf Steiner voor het eerst ‘Bijzonderheden over het leven van Jezus', gebeurtenissen die niet direct te vinden zijn in de vier bekende evangelieboeken, maar hij waarbij vertelde over de resultaten van zijn onderzoek van die geestelijke sfeer, waarin het geheugen van de aarde is afgedrukt, de zogenaamde Akasha.

Alleen in de evangeliën volgens Mattheüs en Lucas vinden we gebeurtenissen uit de jeugd van Jezus tot aan ongeveer zijn twaalfde levensjaar. Daarna wordt de draad weer opgepakt bij zijn Doop in de Jordaan, die voltrokken wordt door Johannes de Doper.

Rudolf Steiner deed in zijn voordrachten mededelingen uit de jeugdjaren van Jezus. Hij vertelde dat Jezus eerst samen met zijn vader - en later alleen - rond trok door het hele gebied van het Midden-Oosten (het huidige Libanon, Syrië en Turkije) tot zelfs in Zuid-Europa. Zijn vader reisde rond als timmerman om overal zijn diensten aan te bieden en zijn oudste zoon vergezelde hem.

We weten dat al uit de beschrijving in het evangelie volgens Lucas (2:41-52) dat de twaalfjarige knaap zich tussen schriftgeleerden en leraren staande kon houden, naar hen luisterde, aan hen vragen stelde en zijn inzichten deelden. ‘Allen die hem hoorden stonden versteld.’ Maar tijdens de latere rondreizen met zijn vader ontmoette Jezus overal opnieuw leraren, wijzen, schriftgeleerden en priesters. Hij kwam daarbij ook in gebieden waar andere, niet-Joodse heiligdommen waren, voornamelijk waren dat Mitras-heiligdommen. Dat alles nam hij in zich op, maar zijn ziel vulde zich langzamerhand met steeds meer droefheid, want voor zijn schouwende blik bleef niet verborgen, dat in de oude mysterie-heiligdommen niet meer de goede goden werkzaam waren, maar dat hetgeen de priesters aan hun altaren met de cultische erediensten en offerhandelingen verrichtten juist demonen opriepen. Het volk dat in die tempelplaatsen in gebed bijeen kwam, werd door de opgeroepen demonen belaagd. De mensen werden erdoor bezeten, ziek gemaakt naar ziel en lichaam en zij werden slachtoffer van allerlei ziekten en in ellende gestort.

De jongeling Jezus doorzag en beleefde de grote ellende van de leeg geworden mysterieplaatsen zo sterk als niemand tevoren ooit had gedaan. In zijn ziel rees de grote vraag: Hoe en op welke manier kan aan de verbreiding van deze ellende op aarde een einde worden gemaakt? Diep medelijden met zijn medemensen leefde in zijn ziel en tegelijkertijd drong het tot hem door, dat het hem zo bekende Joodse mysterie-weten ook geen redding bieden kon. Het was of de inspirerende stem van Jahweh, die ooit sprak tot Elia of de andere profeten hem openbaarde niet meer de voortgang van het Joodse volk te kunnen inspireren. Het was de zuster-stem van Jahweh, die Bath-Kohl genoemd wordt. (Bath = zuster, Kohl = stem). Het gaf de zestien à zeventienjarige Jezus het gevoel dat de grond onder zijn voeten was weggenomen.

Zijn tochten zetten zich voort tot ongeveer zijn vierentwintigste levensjaar en steeds weer moest hij met bitterheid constateren, dat de mensen overgeleverd waren aan de werking van demonische wezens, die ziekmakend werkten. De mensen leden aan melaatsheid, waterzucht, kreupelheid, blindheid, doofstomheid, verlamming of waren bezeten en geestesziek.

Eenmaal kwam Jezus in een van zulke heidense heiligdommen, verlaten door de priesters en waar slechts een treurend en lijdend volk was achtergebleven. Jezus hoorde de mensen weeklagen en met diep medelijden aanschouwde hij deze arme mensen. Onmetelijke liefde welde op in zijn ziel, wat waarschijnlijk ook aan hem te zien was. Het volk jammerde en zag hem als een nieuwe priester, die naar het heiligdom gekomen was. Ze eisten dat hij een offerdienst zou voltrekken en tilden hem op het altaar. Maar Jezus viel als dood neer, zijn ziel ontvlood hem tot grote schrik van de mensen om hem heen.

De ziel van Jezus echter voelde zich als opgeheven in de geestelijke hoogten van de zon. En daar hoorde hij klinkend vanuit geestelijke sferen van de zon woorden zoals ze vroeger vaak vernomen waren. Vanuit de kosmos klonken de scheppende woorden vanuit een verleden tijd. Het was een ‘macrokosmisch Onze Vader’. Het was de Bath-Kohl die daar sprak, maar de woorden hadden nu een verandering ondergaan; ze getuigden van de Zondeval van mens en wereld. En toen Jezus uit de verdoving ontwaakte, bracht zijn ziel die woorden mee terug in het waakbewustzijn. Maar het volk was van de schrik en angst bij het heiligdom weggevlucht. De helderziende blik van Jezus schouwde de demonische wezens die deze mensen achtervolgden en in hun greep hadden.

====

Deel 2:


handschrift van Rudolf Steiner (notitieboekje)

Amen
Alom heerst de macht van het boze
getuigend van het zich losmakende ik
door oerschuld van anderen veroorzaakte schuld van het eigen zelf
beleefd in het dagelijks brood
waarin niet heerst de wil van de hemel
omdat de mens zich afscheidde van uw rijk
en uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.
Vertaling M. Macintosh

Eerst maar even iets over de begrippen macro- en microkosmos: Microkosmos en macrokosmos zijn twee aspecten van een theorie ontwikkeld door de oude Griekse filosofen om de mens en zijn plaats in het heelal te beschrijven. Deze vroege denkers zagen de individuele mens als een kleine wereld (microkosmos), waarvan de samenstelling en structuur overeenkwamen met die van het heelal, of 'grote wereld' (macrokosmos). Kosmos betekende bij hen in algemene zin orde: een impliciete harmonische ordening van de onderdelen in een organisch systeem. (bron: Wikipedia)

Vanuit de macrokosmos klonk tot Jezus van Nazareth de stem van de Bath-Kohl, de zusterstem van Jahweh. Wanneer we erbij stilstaan, kunnen we tot de voorstelling komen, dat het heelal met al die miljoenen sterren eigenlijk het verleden vertegenwoordigt. Wij zien sterren twinkelen aan het firmament, we weten echter dat veel van die sterren miljoenen lichtjaren ver staan. Wat wij nu als sterrenlicht kunnen zien is iets dat vanuit het verleden tot ons komt. 

Een lichtjaar is de afstand die het licht aflegt in een periode van één jaar, een afstand van ongeveer 9,46 biljoen kilometer. De afstand van de zon naar de aarde is 8,3 lichtminuten, de dichtstbijzijnde ster na onze zon is 4,22 lichtjaar (4,22 x 9,46 biljoen km) van ons verwijderd. Vanuit die macrokosmische regionen klonk ook het goddelijke Scheppingswoord, dat in gang heeft gezet dat vanuit een geestelijke dimensie de hele schepping tot verschijning kwam binnen de dimensies van ruimte en tijd. De oude Indiërs zeiden: 'Nada Brahma' - 'De Wereld is Klank', alles is door klank geworden, wat vergelijkbaar in met de proloog van het Evangelie volgens Johannes: 'In het begin was het Woord'.

In zijn boek Theosofie en ook in voordrachten voor de vrijeschoolleerkachten noemde Rudolf Steiner de krachten, die bewerkstelligen dat er afscheiding en verzelfstandiging optreedt ‘antipathie’. De tegenovergestelde kracht die de tendens vertegenwoordigt dat alles weer samenvoegt, samensmelt en zich verenigt noemt hij op die plaatsen ‘sympathie’. De eerste kracht doet alles in ruimte en tijd verschijnen, verdichten en zich openbaren. Met de andere kracht daarentegen wordt een oplossende tendens bedoeld, het overgaan naar een geestelijk niet ruimtelijke existentie. Hoewel in het gewone spraakgebruik antipathie en sympathie ook zielenbewegingen zijn, moeten deze begrippen binnen deze context veel ruimer worden opgevat.

Vanuit kosmische verte klonk sinds oertijden het scheppende wereldwoord waardoor alles is geworden:

‘de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde,
van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.’ (traditionele Credo)

‘Ex Deo Nascimur’ (uit de Rozenkruisersspreuk)

‘Uit God is de mensheid wezend’ (uit de Grondsteenspreuk)

‘In het bewustzijn van onze mensheid 
gevoelen wij de Goddelijke Vader.
Hij is in alles, wat wij zijn.
Onze substantie is zijn substantie.
Ons zijn is zijn zijn.
Hij gaat in ons door alle bestaan.’ (uit de Mensenwijdingsdienst)

‘Hij weeft in wereldgronden
Hij leeft in onze mensheid
Wij zijn alles
Wat wij zijn
In zijn wezen
Door zijn kracht.’ (Uit: Offerhandeling - vrije religieuze oriëntatie aan vrijescholen).


Maar de jongeling Jezus van Nazareth beleeft met grote smart dat die scheppende krachten vanuit de geestelijke wereld hun werkzaamheid verloren hebben. Zij moeten op de een of andere manier een nieuwe impuls krijgen. In het zielenwezen van de mens is namelijk een impuls gelegd, waardoor hij zich kon afscheiden van de goddelijke wereld, een gebeurtenis die wij kennen onder het begrip ‘de Zondeval’. Daarmee heeft de mens het vermogen gekregen voor zichzelf zelfbewustzijn en vrijheid te verwerven. De prijs ervan is dat de mens moet afdalen tot in de fysiek materiële wereld. Alleen daar kan de mens de vrijheid en het zelfbewustzijn ontwikkelen. Maar daardoor heeft hij ook de mogelijkheid tot het kwaad in zich op moeten nemen, het besef van en de keuze tussen goed en kwaad.

Alom heerst de macht van het boze
getuigend van het zich losmakende ik.

Dat de mens deze stap kan zetten, om daarmee voor de kosmos als geheel een volgende ontwikkelingsfase mogelijk te maken, is het werk van luciferische machten - achtergebleven geestelijke wezens die toegang hebben tot het zielenwezen van de mens, het astraallichaam. Tegelijk moet worden opgemerkt, dat deze impuls ook min of meer is toegelaten door de goddelijke machten. Zo is ook te begrijpen, dat in het Bijbelverhaal van de Zondeval Adam naar Eva wijst. En Eva wijst vervolgens weer naar de 'slang' en bekent in de tekst van het Oberufer Paradijsspel:

‘De boze slang, Heer dreef mij aan zó lang, totdat ik van de verboden vruchten at.’

Zo kunnen we de volgende regel van het macrokosmische Onze Vader ook verstaan. De schuld ligt niet meteen bij Eva of Adam zelf, hoewel zij volgens het Bijbelverhaal toegaven aan de verleiding:

door de oerschuld van anderen veroorzaakte schuld van het eigen zelf.

Doordat de mens nu de goddelijke sferen moest verlaten en dieper in de materie afdalen, veranderde ook zijn eigen wezen. In het aardse bestaan moet de mens namelijk aards voedsel tot zich nemen om te kunnen blijven leven. en daarom moet hij zich 'in het zweet werken'. Dat de mens moet eten is een gevolg van de afdaling in de materie, is eigenlijk een gevolg van zijn zondeval. In de goddelijk-geestelijke wereld hoeft je niet van aards voedsel te leven. Wanneer na de Doop in de Jordaan Christus zijn uiteenzetting heeft met de duivel in de woestijn wordt hij ook geconfronteerd met dit gevolg van de zondeval. De mens moet zorgen dat hij geld heeft om brood (voedsel) te kopen om te overleven. Dat maakt ook dat Christus Jezus wil verkeren met tollenaars en zondaars. Hij heeft zelf ervaren waar bij hen de schoen wringt. De schuld van de zondeval wordt:

beleefd in het dagelijks brood,
waarin niet heerst de wil van de hemel.

De laatste drie regels van het macrokosmische Onze Vader vermelden nog eens het lot van de mensheid:

omdat de mens zich afscheidde van uw rijk
en uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.

Zo klinkt de stem van de Bath-Kohl, die verhaalt over de uitzichtloze situatie van schepping en mensheid. De jongeling Jezus verneemt wat er vanuit de kosmos klinkt en dat de tijd is aangebroken voor een nieuwe ontwikkelingsimpuls omdat het zo niet verder kan.

Dit besef draagt de jongeling Jezus bij zich en het raakt hem tot in het diepste van zijn ziel. Tenslotte brengt het hem zover, dat hij geleid wordt naar de Jordaan, waar bij de Doop door Johannes het Christuswezen kan neerdalen.

Wanneer op een later moment zijn leerlingen vragen: ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft’ geeft hij zijn leerlingen de omkering van dat wat hij vanuit de kosmos heeft vernomen. Door de Christus-impuls is namelijk de ommekeer mogelijk geworden. Het Scheppende Wereldwoord, de Logos klinkt niet meer vanuit verre kosmische verten. Sinds het Mysterie van Golgotha, waarbij die scheppende impuls zelf mens is geworden en zich met de mensheid heeft verbonden, klinkt het Wereldwoord - maar nu door mensen gesproken - vanaf de aarde terug naar de kosmos:

Onze Vader
Die in de hemelen zijt,
Uw naam worde geheiligd
Uw rijk kome tot ons
Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het boze. Amen.

Twee vragen kunnen opkomen: Waarom gaf Rudolf Steiner dit macrokosmische Onze Vader? En: In hoeverre is dat voor ons nu nog relevant?

Naar een antwoord op de eerste vraag kunnen we misschien alleen maar raden. De reden dat Rudolf Steiner de Theosofische Vereniging verliet was zijn inzicht in de fundamentele betekenis voor mens en kosmos van het Mysterie van Golgotha. De leden van de pas opgerichte Antroposofische Vereniging waren misschien nog sterk op oosterse inhouden georiënteerd. 

Als de twee delen van de grondsteen en de twee koepels van het daarboven opgetrokken Eerste Goetheanum vullen het macrokosmische en het microkosmische Onze Vader elkaar aan. Samen vormen zij een totaalbeeld van de inhoud van de antroposofie: de wijsheid omtrent de mens. Voor de huidige tijd zijn beide wat dat betreft ook nog relevant. 

Levend in ons tijdsgewricht, waarin we zeker beleven dat de macht van het boze alom werkzaam is, heeft het zin om beide gebeden in gedachten en met gevoel te overwegen: Dat wat uit het verleden klinkt en wat ons naar de toekomst wil en zal kunnen leiden.

Het centrum van de geestelijke zonnekracht is niet langer in de kosmos, maar straalt vanuit de aardeplaneet naar de kosmos terug. Door Christus heeft de mensheid de mogelijkheid gekregen om vanuit het aardse bestaan ‘de weg terug te vinden naar het rijk van de geest, dat zo lichtend is als de zon.’ (uit: de Kersthandeling/Kerst-Kinderdienst).

Amen.
Es walten die Übel
Zeugen sich lösender Ichheit,
Von Anderen erschuldete Selbstheitschuld,
Erlebet im täglichen Brote,
In dem nicht waltet der Himmel Wille,
Da der Mensch sich schied von Eurem Reich
Und vergaß Euren Namen,
Ihr Väter in den Himmeln.

Aum, Amen!
Werkzaam zijn de boze machten,
Getuigen van zich losmakende Ikheid,
Door anderen veroorzaakte zelfheidschuld,
Beleefd in het dagelijks brood,
Waarin niet werkt der hemelen wil,
Daar de mens zich scheidde van Uw rijk
En vergat Uw naam,
Gij Vaders in de hemelen.
Vertaling: Emanuel Zeylmans van Emmichoven


AUM, Amen!
Kwade machten heersen,
Getuigen van zich losmakende ikheid,
Door anderen veroorzaakte schuld der zelfheid,
Beleefd in het dagelijks brood,
Waarin niet werkt de wil der hemelen, 
sinds de mens zich afscheidde van Uw rijk
En Uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.
Vertaling: Wijnand Mees


Bronnen:

Rudolf Grosse: De Weihnachtstagung als keerpunt in de mensheidsontwikkeling (Zeist 1981)

Andrej Belyj: Mijn jaren met Rudolf Steiner (Zeist 1989)

Rudolf Steiner: Het Vijfde Evangelie (uitgeverij Pentagon, Amsterdam)

Peter Selg: ‘Rudolf Steiner und die Vorträge überhaupt das Fünfte Evangelium’ (Dornach 2010)

 

zaterdag 26 september 2020

F.W. Zeylmans van Emmichoven: Het Onze Vader

 

Fra Angelico - Missaal  c. 1430 Museo di San Marco, Florence

Onze Vader, die in de hemelen zijt,

Uw naam worde geheiligd,

Uw rijk kome tot ons,

Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.

Geef ons heden ons dagelijks brood

En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren

En leid ons niet in verzoeking

Maar verlos ons van het boze

Amen


Het Onze Vader is het oergebed van de Christenheid. Het werd gedurende vele eeuwen door miljoenen mensen gebeden, in alle levensstemmingen van vrome overgave, dank, angst en vertwijfeling, in smart en nood, zowel door hoog ontwikkelde als door eenvoudige mensen, door mensen van alle rassen. Voor iedereen is het het gebed geweest dat hun zielen met de hemelse krachten verbond. Eenvoudig van woorden, is het oneindig diep in zijn esoterische betekenis.


Rudolf Steiner hield al in 1907 voordrachten over het Onze Vader en kwam daarbij ook te spreken over de diepere verwantschap van meditatie en gebed. In deze tijd had hij ervóór en erná in het bijzonder over het boze gesproken, over de zin van het leed, over ziekte en dood. In zijn beschouwing van het Onze Vader wees hij er op dat er aan de gehele structuur van dit gebed de pythagorische figuur ten grondslag ligt: het vierkant met de driehoek erboven. In de driehoek zijn de hoogste krachten van de wereld verzinnebeeld, de goddelijke triniteit van Vader, Zoon en Heilige Geest, in de mens aanvankelijk slechts als kiem van atma, budhi en manas aanwezig. Na de aanroeping ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’ volgen de regels ‘Uw naam worde geheidligd, Uw rijk kome tot ons, Uw wil geschiede’ die overeenkomen met Heilige Geest, Zoon en Vader - en in de mens met manas (geestzelf), budhi (levensgeest) en atma (geestesmens).





In het volgende gedeelte van het ‘Onze Vader’ kan het gebed nu overgaan van de hemel naar de aarde: in de lemurische tijd is bij de mens het Ik ingeplant, dat tot dan toe nog in goddelijke hoogten was teruggehouden. In de vierhoek die onder de driehoek staat volgende de vier beden. Het is van bijzonder belang dat Rudolf Steiner in de genoemde voordracht de vier beden in verbinding bracht met de vier wezendelen van de mens: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en Ik; de woorden waarin deze beden zijn vervat krijgen daardoor hun eigenlijke zin. Hij wees er namelijk op, dat het fysieke lichaam in beginsel een soort doorgangsplaats is: de fysieke stoffen gaan er doorheen en worden daarbij omgevormd.


Vaak heeft hij erop gewezen dat in de loop van zeven jaren de hele stoffelijke samenhang van het mensenlichaam zichzelf vernieuwd. Wat een tiental jaren geleden in ons was, is nu buiten in de natuur, en andere stoffen zijn weer in ons binnengetrokken. De bede om het dagelijks brood heeft dus te betrekking op dit voortdurende proces van doorstroomd worden met substanties, die tot de goddelijke natuur behoren en waarin wij steeds zijn ingeschakeld.


De tweede bede ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren’ of ‘Vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven’ heeft betrekking op het etherlichaam; door dit lichaam bestaat de mens niet slechts voor zichzelf. Hij is door het etherlichaam verbonden met zijn menselijke omgeving, zijn familie, zijn volk en zijn tijdgenoten. Het etherlichaam is de drager van natuurlijke driften, neigingen en gewoontes; wanneer de mens in deze sfeer fouten begaat is hij, aldus Rudolf Steiner, hoofdzakelijk een zondaar in de kring van medemensen; terwijl individuele zonden meer door het astraallichaam worden begaan. ‘In alle geheime wetenschappen is van ouds datgene wat een fout tegen de gemeenschap is en wat uit het gebrekkige etherlichaam voortvloeit ‘schuld’ genoemd’.


De derde bede, ‘Leid ons niet in verzoeking’ of ‘Leid ons niet in bekoring’, heeft betrekking op het astraallichaam. Sinds door de Zondeval het astraallichaam een schijnbare zelfstandigheid heeft, is juist dit lichaam voortdurend aan de krachten der verzoeking of bekoring, aan verleidingen onderhevig. 

(Naar buiten gericht: passie ofwel de begeerte naar zintuigindrukken; Naar binnen gericht: innerlijke gevoelens van trots, eigendunk en superieur zijn, egoïstische zelfzucht. Twee zijden van dezelfde medaille.)


De vierde bede ‘Verlos ons van het (den) boze’ of ‘Verlos ons van het kwade’ heeft rechtstreeks betrekking op het Ik, omdat dit Ik rechtstreeks werd aangevallen door de krachten, die konden inzetten toen de mens tot zelfstandigheid kwam. Het is de zelfzucht, die in het Ik werkzaam is. ‘Het boze is een woord dat in de geheime wetenschappen nooit voor iets anders werd gebruikt dan voor een misstap vanuit het Ik. […] Schuld is dus de misstap die het etherlichaam in het sociale leven begaat, in het samenleven met de mensen. Verzoeking is datgene wat het astrale lichaam kan treffen, inzoverre het individueel, persoonlijk gebrekkig is […] Het fysieke lichaam neemt voortdurend fysieke stof als voedingsstof op, en houdt daardoor zijn bestaan in stand’.


Bij de grondsteenlegging voor het 1e Goetheanum op 20 september 1913 heeft Rudolf Steiner voor het eerst het makrokosmische Onze Vader als deel van het zogenaamde ‘Vijfde Evangelie’ meegedeeld. In zijn voordrachten van oktober 1913 schilderde hij op aangrijpende wijze hoe Jezus van Nazareth omstreeks zijn vierentwintigste jaar in een streek komt waar een heidense cultische plaats is. De priesters hadden dat heiligdom allang verlaten en het volk leefde er ziek en kwijnend verder. Wanneer de ziel van Jezus dan door een oneindige liefde wordt gegrepen, dringen de mensen hem naar het offeraltaar en zij verlangen van hem dat hij het offer voltrekt, opdat de zegen van de godheid weer over hen zal kunnen komen. Rudolf Steiner beschrijft hoe Jezus als dood neervalt; zijn ziel, van het lichaam bevrijd, voelt zich opgeheven in geestgebieden en hoort dan de woorden, die van een soort veranderde stem van de Bath-Kol uitgaan. Wat Jezus toen hoorde waren de woorden van het makrokosmische Onze Vader:


AUM, Amen!

Werkzaam zijn de boze machten, 

Getuigen van een zich losmakende Ik-heid,

Door anderen veroorzaakte schuld der zelfheid,

Beleefd in het dagelijks brood,

Waarin niet werkt de wil van de hemelen,

Daar de mens zich afscheidde van Uw rijk

En Uw naam vergat

Gij Vader in de hemelen.


Later, met zijn leerlingen samen, vond Christus de mogelijkheid dit makrokosmische Onze Vader om te vormen, want de tjd was gekomen waarin de mens vanuit zichzelf, als het ware vanuit de laagte naar omhoog, de weg naar de geestelijke wereld zou moeten gaan. En zo vormde hij de woorden om, beginnend met de laatste regel. De mens moest zich nu niet meer tot de geestelijke hiërarchieën wenden, maar tot het éne geestwezen, dals als Vader moest worden aangesproken. En zo ontstond in aansluiting op de Bergpredeking het Onze Vader.


==


Uit: F.W.Zeylmans van Emmichoven: De Grondsteen - Zeist 1977