Rafaël Santi - Michaël en de draak
Openbaring 12 : 1 – 18 Strijd in de hemel
‘Aan het houden van een cultische handeling (*), zoals die nu is, moet van een andere kant iets worden toegevoegd, namelijk het doordrongen zijn met de ware inhoud van wat Johannes – die door Christus zelf is ingewijd – de christelijke wereld met de Apocalyps heeft willen geven.’
citaat uit: Rudolf Steiner: Apocalypse en priesterschap, 1e voordracht Dornach, 5-9-1924 (GA 346)
Het laatste Bijbelboek ‘Openbaringen’ of ‘Apocalyps’ schetst volgens gangbare opvattingen een beeld van het einde der tijden, het einde van de aardeontwikkeling. De schrijver van het Evangelie volgens Johannes wordt ook gezien als de auteur van dit boek vol machtige beelden, hoewel weer anderen dat in twijfel trekken. Het geesteswetenschappelijke onderzoek van Rudolf Steiner heeft duidelijk gemaakt dat de schrijver van het Johannes-evangelie dezelfde persoon is als Lazarus, die door Christus in Bethanië uit de dood werd opgewekt. Deze opwekking uit de dood is een inwijdingsritueel geweest. (zie ook vorige notitie). Lazarus werd door de Christus ingewijd en verkreeg daardoor het vermogen in werelden van de geest te schouwen. Het Boek Openbaringen kan daarom ook worden opgevat en gelezen als een beschrijving van de geestelijke belevenissen, die Lazarus/Johannes had als gevolg van deze inwijding.
Rudolf Steiner gaf naast eerdere series voordrachten in Neurenberg , München en Kristiania (Oslo) een hele inleidende cursus over beelden van de Apocalyps voor de priesters van de Christengemeenschap. Emil Bock schreef een boek waarin hij per hoofdstuk de beelden van het Boek Openbaringen behandelt.
Met behulp van de antroposofie kunnen we inzicht krijgen in de machtige beelden van dit boek, met op het eerste gezicht onbegrijpelijke openbaringen. De beelden moeten benaderd worden met inzet van een nieuw beeldend vermogen, dat tevens ook met begrip en bewustzijn doordrongen is. Dat is een nieuwe vaardigheid die wij moeten leren onszelf eigen te maken. Rudolf Steiner gaf met het brengen van de antroposofie daarvoor een weg. In deze perikooptekst voor de Michaëlsdag (29 september) treffen we drie gedeelten aan, drie machtige en bijna niet te vatten beelden. Maar laten we toch schoorvoetend een poging wagen.
Rudolf Steiner: 5e Apokalyptische Zegel
In de verzen 1 t/m 6 van dit 12e hoofdstuk uit de Apocalyps wordt het beeld geschetst van de Vrouw, gehuld in de zon, de maan onder haar voeten, en om haar hoofd een krans van twaalf sterren. In de imaginatieve beeldentaal staat het beeld van de (jonk)vrouw altijd voor de ziel van de individuele mens, maar ook voor de universele Wereldziel. De laatste is de Hemelse Moeder, de goddelijke wijsheid, de goddelijke Sophia. De maan onder haar voeten, de zon als een stralend gewaad in het midden en de kroon met twaalf sterren kunnen we opvatten als verwijzend naar de drie zielenfuncties willen, voelen en denken, maar men kan zich ook voorstellen dat deze drie tekens verwijzen naar eerdere bestaansvormen van de aarde, de eerdere planetaire ontwikkelingsfasen waarin de wezensdelen van de mens werden voorbereid: Oude Saturnus (het fysieke lichaam, waarmee de wil kan worden uitgevoerd), Oude Zon (het etherlichaam, drager van het voelen), Oude Maan (het astraallichaam, drager van het denken). Een omgekeerde visie is ook mogelijk (laten we vooral het flexibele denken blijven beoefenen): de kroon met sterren - het fysieke: het zenuwstelsel en de hersenen, de zon als gewaad - het etherische: het middengebied, de maan onder haar voeten - het astrale: de ledematen.
Dat de Europese Unie de twaalf sterren heeft gekozen voor haar beeldmerk is in dit verband opvallend te noemen en waarschijnlijk niet zomaar toeval. In de (recente) geschiedenis zijn wel vaker met opzet occulte tekens gebruikt en/of misbruikt.
De Vrouw mag dus worden gezien als beeld voor de universele ziel van de mens, of voor het resultaat van de voorgaande aardeontwikkelingen waarin fysiek, ether- en astraallichaam van de mens door hogere hiërarchieën werden voorbereid. Deze Vrouw baart een kind. Dat zou het jongste wezensdeel van de mens kunnen zijn: het Ik, de Christusgave aan de mensheid. Het kind zal een herder zijn met een ijzeren staf. Het ijzer in het bloed van de mens is noodzakelijk om het Ik een anker te geven in het fysieke lichaam. IJzer in het bloed geeft de mens het fysieke anker en de kracht om zich als individualiteit te handhaven. Daarentegen heeft koper juist een meer verbindende kwaliteit, is meer Ik-oplossend.
Het andere beeld dat in deze passage verschijnt is dat van de draak, een zinnebeeld voor de machten van het kwaad die de ontwikkeling willen tegenhouden, terug willen draaien of vast willen zetten.
Emil Bock beschrijft dat deze scene een beschrijving is van een werkelijke gebeurtenis in de wereldontwikkeling, die zich afgespeeld heeft in het midden van de Atlantische Tijd.
Eigenlijk wordt het einde van de Lemurische tijd beschreven als de Zondeval, de verdrijving uit het Paradijs. Luciferische krachten krijgen greep op het astraallichaam van de mens, waardoor Adam (= de mens) uit de Hof van Eden verdreven moet worden. Het Christuswezen redt de mens dan van de verdierlijking en de kluistering aan de zintuiglijke wereld door de mens de kracht te verlenen om rechtop (vertikaal) te staan en te gaan, zodat daardoor de mens meer afstand tot de buitenwereld houden kan. In de Atlantische Tijd treedt het Christuswezen nog tweemaal reddend op en schenkt de mens de vocalen en later de consonanten voor het spreken, waardoor de mens zijn zielenroerselen kan uiten (klinkers) en de buitenwereld objectief kan beschrijven (medeklinkers). Dit spreken vormt een basis voor het denken. Het Christuswezen voltrekt deze helende daden met behulp van het door de hogere hiërarchieën achtergehouden deel van de ziel van Adam (de mens). Geestzelf, Levensgeest en Geestmens blijven achter in de geestelijke werelden onder de hoede van hogere wezens en deze wezensdelen vormen later de omhullingen van het Nathanische Jezuskind, wiens geboorte wordt beschreven in het Evangelie volgens Lucas. Dit kind is volkomen onschuldig, zonder zonden, omdat het nog nooit op aarde heeft geleefd en dus geen oud karma (schuld) kent. Het astraallichaam, etherlichaam en fysieklichaam dalen met Adam af in de aardewereld en verharden daar steeds meer. De vrouw (=de ziel) vluchtte naar de woestijn (=de aarde).
Het tweede gedeelte van deze perikoop beschrijft weer een reële gebeurtenis in de geestelijke wereld: de strijd van Michaël met de draak. Voor de kinderen is de vertelling van Jacob Streit goed bruikbaar. Rudolf Steiner vertelde dat in de kosmos nog steeds het gevolg van deze strijd, die werkelijk heeft plaats gehad, te vinden is. Het is de meteorietengordel tussen de planeten Mars en Jupiter.
De draak wordt als vierledig wezen beschreven:
De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt.
o drakon o megas = de grote draak
o ophis o archaios = de slang van het oerbegin
diabolos = de valse beschuldiger, duivel
satanas = tegenstander
De oeroude slang is het luciferische element, dat ingrijpt in het astraallichaam. De duivel (diabolos) is het ahrimanische element –de leugenaar- dat in het etherlichaam werkzaam is. Satan staat voor het element van de asurische krachten die hun werking hebben in het gebied van het fysieke. Met de term ‘de grote draak’ duidt de Apocalypse op het nog machtiger wezen met de naam 'Sorat'. Dat is de werkelijke tegenstander van de Christus, die zijn macht wil laten gelden over het menselijke Ik: het lege Ik, de anti-Christ.
Maar een stem klinkt uit de hemel en zegt dat door de overwinning van Michaël over de viervoudige tegenstander het heil, de kracht en het koningschap van onze God is ontstaan (drie wezensdelen) en de heerschappij van Christus, zijn gezalfde –van zijn Messias- van het Ik.
Rudolf Steiner: 6e Apokalyptische Zegel
Het derde gedeelte van de perikooptekst verhaalt over de mensenziel (de vrouw), die naar de woestijn (de aarde) weet te vluchten. De slang stortte uit zijn bek een grote waterstroom (daarmee wordt de Zondvloed aan het einde van de Atlantische tijd beschreven), maar de aarde kwam de vrouw te hulp. De draak stormde weg om te strijden tegen de overige mensen, nakomelingen van haar (zij die een Ik dragen, net als het kind), die Gods geboden nakomen en de getuigenis van Jezus in zich dragen.
De draak ging staan op het strand van de zee (op de grens tussen land en water, tussen het fysieke en het etherische). Vanaf dat moment (na de Zondvloed) kon de mens niet meer waarnemen in het gebied van het etherische. De helderziendheid nam steeds verder af tot het moment van de Wending der Tijden, het Mysterie van Golgotha, waardoor de mens de mogelijkheid is gegeven met een bewust Ik terug te keren naar zijn goddelijke oorsprong.
-----
(*) Op deze plaats staat in de originele tekst: Mensenwijdingsdienst. Mede op basis van de hierop volgende voordrachten, ga ik er van uit dat Rudolf Steiners uitspraak geldt voor het houden van elke cultische handeling, en dus ook voor het houden van de Handelingen binnen het kader van het vrije christelijke onderwijs religieuze oriéntatie.
bronnen:
Rudolf Steiner: Apokalyps - voordrachten Neurenberg juni 1908
(GA 104)
Rudolf Steiner: Aus der Bilderschrift der Apokalypse des Johannes
(GA 104a)
Rudolf Steiner: Apocalypse en priesterschap
voordrachten Dornach, september 1924
(GA 346)
Emil Bock: De Apocalypse, de tekenen des tijds in de Openbaring van Johannes
uitgeverij Christofoor, Zeist 1989
Memling - Apokalyps