Nicolas Poussin (1594-1665): Christus geneest de blinde bij Jericho - detail
Lucas 18 : 31 – 43 Aankondiging van het Lijden en genezing van een blinde
In de Perikopen Notitie uit 2009 (klik hier) is al aangegeven dat de twee gedeeltes uit de Perikooptekst voor de 7e zondag voor Pasen in elkaars verlengde mogen worden gelezen: de aankondiging van het lijden, wat door de jongeren niet wordt begrepen (in-gezien) en de genezing van een blinde (eveneens iemand die niet ziet).
Het verhaal van de aankondiging van het lijden vinden we ook bij Mattheüs (Matt. 20:17-28) en Marcus (Mc. 10:32-45). Over de blinde man langs de weg van Jericho naar Jeruzalem verhaalt wederom Marcus (Mc. 10:46-52), maar bij Mattheüs treden twee blinden op. (Matt. 20:29-34).
Over de genezing van de blinde spreekt Rudolf Steiner in een voordracht:
“Ga heen, uw geloof heeft u gered.” En meteen kon hij weer zien en volgde hem op zijn weg.’ (Mc. 10:52) Dat wil zeggen: Christus verlangde slechts het geloof. Moet men er dan niet eens over nadenken, waarom te midden van allerlei andere verhalen opeens de genezing van een blinde is ingelast? Waarom staat die daar zo geïsoleerd? Uit de compositie van het evangelie zouden de mensen toch wat moeten leren. Het komt namelijk niet aan op die ‘genezing’, maar dat er maar één van allen – en wel een blinde – uit alle macht roept: “Jezus, zoon van David!” De zienden herkennen Hem niet. De blinde, die Hem niet ziet, herkent Hem wel, zodat er hier op gewezen wordt, hoe blind de anderen zijn en dat de blinde eerst blind heeft moeten worden, om Hem te ‘zien’. Het komt op deze plaats aan op het blind-zijn, niet op de genezing en tegelijk blijkt hoe weinig begrip er voor de Christus was.
uit:
Rudolf Steiner: Het Marcus-evangelie -(GA 139) - Basel, 15 september 1912
Bij het eerste gedeelte van de perikooptekst voor deze zondag vonden we nog twee citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner waarin hij nader ingaat op wat we ons moeten voorstellen bij het begrip ‘Mensenzoon’. Hetgeen we in eerdere Perikopen notities hebben aangedragen over de door geestelijk-goddelijke leiding op een gecompliceerde wijze voorbereide lichamelijke omhulsels van Jezus van Nazareth, die als een schaal dienden voor het wezen van de Godszoon Christus, komt ons hierbij van pas.
Rudolf Steiner:
De mens was vroeger een lid van de geestelijke wereld, zijn geest bevond zich in de geestelijke wereld, daardoor was hij, omdat hij in de geestelijke wereld leefde, een zoon der goden. Deze ziel, die zich steeds vaker incarneerde, nam steeds meer deel aan de uiterlijke wereld. Toen was er de ‘godenzoon’ in de mens, die behagen schepte in de ‘dochters van de aarde’, d.w.z. in die zielen die sympathie hadden voor de fysieke wereld. Dit wil zeggen: De vroeger van geestelijke goddelijkheid doordrenkte mensengeest daalde af in de fysieke zintuiglijkheid. Hij werd echtgenoot van het verstand dat aan de hersenen is gebonden en hem in de zintuiglijke wereld verstrikt deed raken. Nu moet hij de weg waarlangs hij is neergedaald, weer terugvinden en opwaarts gaan en een ‘zoon der goden’ worden.
De ‘mensenzoon’ die hij geworden is, zou omkomen in deze fysieke wereld, als hij als mensenzoon niet weer zou opstijgen tot de goddelijke wezens, tot het licht van de geestelijke wereld.
uit:
Rudolf Steiner: De wederkomst van Christus in de etherische wereld (GA 118)
Karlsruhe, 15 januari 1910
Ik heb er u al opgewezen, dat uit het Markus-evangelie duidelijk naar voren komt, dat daarin occulte en stoffelijke feiten door elkaar heen lopen. We worden er duidelijk op gewezen dat Christus in zijn werking niet slechts beperkt bleef tot de persoon van Jezus van Nazareth, maar dat Hij ook de jongeren bezocht, toen Hij buiten Zijn lichaam getreden was, bij het meer, toen Hij op hen toekwam. Op deze manier kon Hij buiten Zijn stoffelijk lichaam - als dat misschien hier of daar aanwezig was – op de zielen van de jongeren inwerken, omdat alles wat Hij verrichtte, wat Hij als impuls, als geest uitstraalde hen dan bereikte. (…) Hij leeft in de zielen; ze begrijpen het wel niet, maar ze ondergaan het. (…)
Christus is overal in contact met een zich ver uitstrekkende, werkzame aura. Deze aura kon bestaan doordat Hij in de ziel verbonden was met degene, die Hij had uitgekozen als Zijn leerlingen. (…) De uitverkoren mensen toonden niet het juiste begrip. Zodoende trok de aura zich geleidelijk aan terug van de mens Jezus van Nazareth. Christus vervreemde steeds meer van de Mensenzoon Jezus van Nazareth. Tegen het einde van zijn leven was Jezus van Nazareth steeds meer alleen.
Terwijl het kosmische deel, dat er nog steeds was tot en met het moment dat wordt voorgesteld als het zweten van bloed in Gethsemane, en Christus nog ten volle verbonden was met Jezus van Nazareth, werd door het gebrek aan begrip van de mensen om Hem heen, de verbinding losgemaakt. (…) Toen konden de speurhonden Hem vangen. We zien nog wel iets van het kosmische, maar steeds minder en minder met de ‘mensenzoon’ verbonden. Dat maakt de zaak zo schokkend. (…)
Wat konden ze gevangen nemen? Wat veroordelen en wat aan het kruis slaan? – De mensenzoon. En hoe meer ze dat deden, des te meer trok zich het kosmische element, dat als een jonge, nieuwe impuls in de aarde kwam, terug. Voor degenen, die het vonnis uitspraken bleef alleen de mensenzoon over, die door dit jonge element, dat als iets uit de kosmos had moeten neerdalen, slechts omzweefd kon worden.
uit:
Rudolf Steiner: Het Marcus-evangelie -(GA 139) - Basel, 15 september 1912
Nicolas Poussin (1594-1665): Christus geneest de blinde bij Jericho