Rembrandt: Hemelvaart
Bron: www.statenvertaling.net
HEMELVAART
Op een dag ging de Godszoon door de tuin waarin het rotsgraf lag. Daar kwam het vuur op de stralen van de zon met licht en warmte naar hem toe. Hij voelde ook dat door een zuchtje wind de lucht in de tuin kwam. De bron ruiste zo luid hij kon in de tuin en de aarde klonk zacht onder zijn schreden. Zo merkte de Godszoon dat de vier elementen hier in de tuin hem wilden spreken over de opdracht die ze van de sterren, de planten, de dieren en de mensen hadden gekregen. “Ze laten vragen”, zeiden de vier tot de Zonnemens, “waarom u nog zo ver weg bent en waarom u het nieuwe leven niet ook naar hen brengt die in de wereld daarbuiten zijn?”
Toen vroeg de Godszoon aan de aarde: “Wil je mij naar de sterren dragen?” “Nee, ik ben te zwaar om dat te kunnen”, antwoordde de aarde. Toen vroeg hij aan de lucht: “Wil je mij naar de dieren dragen?” “Ik ben te licht om dat te kunnen,” zei de lucht. Tegen het water zei hij: “Wil je mij naar de planten dragen?” “Ach”, legde het water hem uit, “op mijn weg over de aarde wordt ik veel te smoezelig voor u. Daarom kan ik u ook niet dragen.” Toen ging hij maar naar het vuur en vroeg: “Vuur, wil jij me naar de andere mensen brengen?” In de buitenwereld kan ik u niet dragen”, zei het vuur, “want wanneer ik niets kan verbranden dan doof ik uit. Wanneer u zo met mij mee wil moet ik u verbranden.” “Ja”, zei de Godszoon, “het is zoals jullie zeggen. Geen van jullie alleen kan mij dragen. Maar wanneer jullie vier met elkaar samenwerken dan kunnen jullie mij bij iedereen brengen die naar mij verlangt en naar mij gevraagd heeft.” “Hoe zouden we dat dan moeten doen?” vroegen ze alle vier. “Jij, vuur, moet weer opstijgen naar moeder zon en het water met je warme stralen in de lucht trekken. Jij, lucht, tilt de stofjes op van de aarde en je wervelt ze omhoog. Zo maak je uit het stof van de aarde, water, lucht en vuurwarmte een grote wolk die mij door de hele wereld naar de planten, dieren, mensen en sterren kan dragen. De vier elementen maakten gezamenlijk de grote wolk. Ondertussen ging de Zonnemens naar zijn vrienden en vroeg hen om mee te komen naar een berg in de buurt. Toen ze daar allen bij elkaar waren vertelde hij hen het geheim van de wolk: “Zoals de wolken van de aarde naar de hemel opstijgen en de regen van de hemel naar de aarde naar beneden valt, zo wil ik tot in die wolkenwereld opgaan en leven tussen de hemel en de aarde. Wanneer de mensen bidden wil ik van de aarde naar de hemel opstijgen, in de liefde van de mensen tot elkander wil ik van de hemel naar de aarde afdalen.” Toen hij dat gezegd had hief hij zijn handen op, hij zegende zijn vrienden en zei: “Van nu af aan ben ik bij jullie, bij de sterren, bij de dieren, planten, mensen, altijd en op alle plaatsen, tot aan het einde van de wereld.” Daar kwam een grote lichte wolk. Deze nam hem op en droeg hem tot ver boven de aarde, tot aan de sterren. Hij zegende ze allen en beloofde dat hij voor altijd dicht bij hen zou blijven. De vrienden keken de wolk na tot hij niet meer te zien was voor hun ogen. Ze gingen getroost naar huis want ze wisten dat ook deze wolk niet alleen van de aarde naar de hemel opgestegen was, maar dat hij weer op het juiste moment van de hemel naar de aarde zou komen.
(wordt vervolgd)
uit:
Irene Johanson: Geschichten zu den Jahresfesten
Verlag Urachhaus Stuttgart
vertaling: B.Verschoor