zaterdag 12 april 2014

Palmzondag

Giotto di Bondone
Intocht in Jeruzalem

Toen Jezus verder trok naar Jeruzalem, nam Hij de twaalf leerlingen apart, en onderweg zei Hij tegen hen: ‘Kijk, we gaan op naar Jeruzalem, en de Mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en schriftgeleerden, en ze zullen Hem ter dood veroordelen. Ze zullen Hem overleveren aan de heidenen om Hem te bespotten, Hem te geselen en te kruisigen, en op de derde dag zal Hij tot leven gewekt worden.’ (Matt. 20:17-19)

Ze naderden Jeruzalem en kwamen in Bethfage op de Olijfberg. Daar stuurde Jezus twee leerlingen eropuit met de opdracht: ‘Ga naar het dorp daar vlak voor je. Jullie zullen er meteen een ezelin vinden, die vastgebonden staat en een veulen bij zich heeft. Maak ze los en breng ze bij Me. En als iemand jullie iets zegt, zeg dan: “De Heer heeft ze nodig. Maar Hij stuurt ze meteen terug.” ’ Dit is gebeurd opdat vervuld zou worden wat bij monde van de profeet gezegd is:
Zeg tegen de dochter Sion:
zie, uw koning komt naar u toe,
zachtmoedig en zittend op een ezel,
op een veulen, het jong van een lastdier.
(Mattheus 21:1-5)

Vrees niet, dochter Sion! Zie, uw koning komt, gezeten op een ezelsveulen. (Johannes 12:15)

Ze gingen weg en vonden een veulen, vastgebonden bij een deur, buiten aan de straat, en ze maakten het los. Sommige omstanders zeiden tegen hen: ‘Wat doen jullie daar, waarom maken jullie dat veulen los?’ Ze antwoordden hun zoals Jezus gezegd had. En ze lieten hen hun gang gaan. Ze namen het veulen mee naar Jezus, wierpen er hun kleren overheen, en Hij ging erop zitten. (Marcus 11:4-7)

Hij kwam steeds dichter bij de stad. Waar de weg de Olijfberg afgaat begonnen al zijn leerlingen vrolijk en uit volle borst God te prijzen om alle machtige daden die ze hadden gezien. Ze riepen:
‘Gezegend is de koning, die komt in de naam van de Heer!
In de hemel vrede, glorie in de hoogste hemel!’

Enkele Farizeeën in de menigte zeiden tegen Hem: ‘Meester, wijs uw leerlingen terecht.’ Hij antwoordde: ‘Ik zeg u, als zij zwijgen, zullen de stenen schreeuwen.’ (Lucas 19:37-40)

De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels op en lieten Jezus daarop plaatsnemen.  Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg.  De talloze mensen die voor hem uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels:
‘Hosanna voor de Zoon van David!
Gezegend hij die komt in de naam van de Heer.
Hosanna in de hemel!’
(Mattheus 21:6-9)

De volgende dag was er al een grote menigte in Jeruzalem voor het feest. Toen ze hoorden dat Jezus ook zou komen, haalden ze palmtakken en liepen ze de stad uit, hem tegemoet, terwijl ze riepen:
‘Hosanna! 
Gezegend hij die komt in de naam van de Heer, de koning van Israël.’ (Johannes 12:12-14)

Velen spreidden hun kleren uit op de weg, anderen deden hetzelfde met twijgen die ze op het veld gesneden hadden. Zowel de mensen die voorop gingen als die volgden, schreeuwden:
‘Hosanna!
Gezegend is Hij die komt
in de naam van de Heer.
Gezegend het koninkrijk
dat komen gaat,
van onze vader David.
Hosanna in de hoogste hemel!

Hij trok Jeruzalem binnen en ging naar de tempel. Toen Hij alles in ogenschouw genomen had, ging Hij, omdat het al laat was, samen met de twaalf naar Bethanië. (Marcus 11:8-11)

Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazareth in Galilea.’ (Mattheus 21:10-11)

Zijn leerlingen begrepen dit aanvankelijk niet, maar later, toen Jezus verheerlijkt was, herinnerden ze zich dat dit over hem geschreven stond, en dat het zo ook gebeurd was. (Johannes 12:16)