maandag 8 april 2019

Christus’ daden voor de ontwikkeling van mens en mensheid


Christus Pantocrator
 Mozaïek Cappella Palatina, Palermo Italië

Naast de bekende zeven zogenaamde ‘Ik-ben-woorden’ in het evangelie volgens Johannes vinden we in de Apocalyps, geschreven door dezelfde Johannes, er nog een: ‘Ik ben de Alfa en de Omega’, de oorsprong en het einde (Openbaringen 1:8, 21:6 en 22:13). Dit Ik-ben-woord wijst op ontwikkeling, op een weg waarvan het Christuswezen blijkbaar het begin en het einde vormt.
In deze bijdrage kijken we naar de ontwikkeling van de aarde, naar mens en mensheid in het algemeen, dan naar de individuele mens, in het bijzonder het kleine kind.

De ontwikkeling van aarde en wat daaraan vooraf ging
Het boek Genesis beschrijft het begin van de schepping: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ In het Hebreeuws staat er: ‘Bereshit bara Elohim et hashamayim ve'et ha’aretz.’ Het woord ‘Elohim’ staat er in het Hebreeuws in het meervoud. Het enkelvoud is ‘El’ - god, waaraan ook de naam Allah verwant is. Dus er staat: ‘In het begin schiepen de Goden de hemel en de aarde.’ Bij Rudolf Steiner kunnen we vinden, dat er aan de schepping van de aarde en de mens verschillende planetaire fases vooraf gingen, die we ook mogen opvatten als een voorbereiding van de ontwikkeling die wij nu als mensen meemaken. Tijdens die aan de aarde voorafgaande zogenaamde planetaire fases maakten wezens van de hiërarchieën die boven de mens staan, een ontwikkeling door. Terwijl zij dit deden bereidden zij ook de organisatie van de mens en de aarde voor. Op de Oude Saturnus, die bestond uit warmte, ondergingen de Archai, Oerkrachten of Heerschappijen een mensheidsontwikkeling. Op de Oude Zon was de beurt aan de Aartsengelen, op de Oude Maan voltrokken de Engelen een mensheidsontwikkeling, d.w.z. zij werden vanuit een groepsziel tot individuele wezens. Behalve dat gedurende deze planetaire ontwikkelingsfasen het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astraallichaam werden voorbereid, werden ook de ruimtedimensies geleidelijk aan de schepping toegevoegd: warmte kan alles doordringen en heeft van zichzelf eigenlijk geen echte ruimtedimensie. Het karakter van licht is, dat het verschijnt in lineaire ééndimensionale vorm. Tegelijk met het licht ontstond op de Oude Zon ook schaduw: de lucht. Rudolf Steiner beschrijft dat we ons de Oude Maan mogen voorstellen als een soort spinaziesoep, d.w.z. een vloeibare substantie met daarin drijvend plantaardige verschijningsvormen, zoals bladeren en misschien iets wat op schors leek. De ruimtelijke dimensie was zoals we dat kennen van water en van het plantenrijk: tweedimensionaal.
En dan volgt de aarde-ontwikkeling. De goden willen een ruimte scheppen waarin de volgende hiërarchie een ontwikkeling kan doormaken. Na warmte, licht en water ontstaat het concrete minerale, het fysieke. Als derde dimensie wordt ook boven-onder toegevoegd en de mens zou een wezen moeten worden, dat zelf ook voor-achter, links-rechts en boven-onder in zich zou dragen om in de driedimensionale ruimte een Ik-ontwikkeling te gaan.
En zo scheppen de Elohim de mens: ‘En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.’ (Genesis 1:27). De mens was mannelijk/vrouwelijk en wat daarmee beschreven wordt, dat is het door de goden gedachte en gewilde oerbeeld van de mens, bestemd om als tiende hiërarchie een Ik-ontwikkeling te gaan in een driedimensionale planetaire fase. Mens en aarde zijn dan nog één geestelijk ‘embryonaal’ wezen, in de traditie van de Joodse Kaballa, ‘Adam Kadmon’ (oermens) of ook ‘Adam Elyon’ of ‘Adam Ila’ah’ genoemd. De Edda, de Germaanse mythologie, spreekt over de reus Ymir, uit wiens lichaam de hele aardse ruimte geschapen wordt. En in de Chinese mythologie begint de schepping met eenzelfde beeld: de god Pangu.

De gevolgen van de zondeval voor de mens
Om tot Ik-bewustzijn te komen en een Ik-ontwikkeling te kunnen gaan moet je weerstand ontmoeten en moest er een dam worden opgeworpen tussen mens en wereld. De goden moesten toestaan dat het oerbeeld van de mens uiteen zou vallen. En zo lezen we in Genesis 2 over de scheiding van de geslachten en in Genesis 3 over de zondeval van de mens. Adam en Eva eten van de appel, zij namen iets van wat nog buiten hen was, op in hun organisatie. Uit de geesteswetenschap weten we dat door de verleiding van Lucifer de mens een vals Ik kreeg ingeplant in zijn astraallichaam, waardoor niet alleen de menselijke organisatie maar zelfs de hele aarde verdichtte: het dierenrijk, het plantenrijk en zelfs het rijk van de mineralen verdichtte en verhardde.

Sij aten en in de eigen stond
wierd heel de waerelt met verwond.

In de menselijke organisatie traden verschuivingen op waardoor de menselijke zintuigen ‘geopend’ werden, de mens aardesubstantie tot voedsel moest gaan gebruiken en zijn stofwisselingsorganisatie en kliersysteem kregen en een andere wijze van voortplanten. Zelfs het menselijk bloed verloor zijn oorspronkelijke etherische kwaliteit en werd een drager van instincten, driften en begeerten, kortom van egoïsme.

Ick heb ontfangen een gebodt
al van den allerhoogsten god 
dat ick Adam en Eva heden 
verjaghe uyten hof van Eden  
Soo gaet dan henen voor altyt,
bebouwt het veldt met noeste vlyt!
int zweet uws aanschyns eet u broot
Adam - en Eva ghy met noot
draegt uwe kinders ondert harte
vermenichvuldigt sy u smarte. *)

De luciferische tegenstandersmacht wierp de mens terug naar de bestaansvorm, zoals die was op de Oude Maan, d.w.z. een tweedimensionale toestand. De mens werd teruggeworpen in een horizontale bestaansvorm. Rudolf Steiner beschrijft, dat de mens door de zondeval werd tot een krab-achtig wezen, dat zich op vier ledematen moest voortbewegen. Dit alles gold voor de lichamelijke organisatie van de mens: voor zijn astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam. Een ander deel van de mens werd ter bescherming opgenomen in de loge van de geestelijke werelden, totdat de tijd zou komen dat het zich weer met de aardse menselijke organisatie zou kunnen verbinden: de geest- en zielen-wezensdelen van Adam, de mens.

Drie geestelijke voorstadia van het mysterie van Golgotha
Vanuit de hoogste regionen kwam het Christuswezen de mensheid tegemoet. Het openen van de zintuigen als gevolg van de zondeval was voor de mens een enorm pijnlijke ervaring. Als eerste daad verbond het Christuswezen zich met de geest-ziel van Adam en richtte de mens weer op terug in zijn verticale positie. Daarmee kon de mens weer afstand nemen van de zintuigwereld. Dit vond plaats in de Lemurische tijd. De mens leerde weer te staan. Een tweede daad voltrok zich in de Atlantische tijd, waarbij het Christuswezen zich opnieuw met de geest-ziel van Adam verbond en het driftleven van de mens werd gereinigd. Daarmee kreeg de mens het vermogen om niet langer slechts te brullen of te krijsen, maar om zich te uiten in de verschillende vocalen, klinkers. d.w.z. de mens leerde om zingend zijn emoties te uiten, een soort spreken. Tenslotte verbond het Christuswezen zich nog eenmaal met de geest-ziel van Adam en gaf de mens het vermogen om de medeklinkers in zijn spraak op te nemen. Alle medeklinkers in de taal zijn nabootsingen van verschijnselen in de buitenwereld. Met de klinkers drukt de mens nog steeds de gevoelens van zijn eigen binnenwereld uit. Met het opnemen van de medeklinkers kreeg de mens het vermogen om de buitenwereld in beelden te verinnerlijken, d.w.z. het vermogen om te denken. Zo werd de lichamelijke organisatie van de mens, die door de zondeval was gecorrumpeerd, enigszins hersteld. Tenslotte voltrok het Christuswezen met het mysterie van Golgotha zijn grootste liefdesdaad: bij de verrijzenis stond het oorspronkelijke oerbeeld van de mens – zoals het ooit door de goden was gedacht en gewild – op uit het graf. ‘Ecce homo’ - ‘Zie de mens’, sprak Pilatus al voordat Christus-Jezus op Golgotha stierf. Wat bedoelde Pilatus daarmee ‘Zie de mens - zoals hij oorspronkelijk bedoeld was.’?

Het kleine kind
Ieder mensenkind herhaalt in de eerste drie levensjaren de drie ontwik-kelingsstappen die de mensheid met behulp van het Christuswezen heeft kunnen zetten. Het duurt een jaar voordat het kind kan staan en lopen. Daarvoor moet het evenwichtszintuig en de eigenbewegingszin worden geoefend. De functie van het evenwichtsorgaan is van een enorm groot belang bij het zich oprichten uit de zwaartekracht, omdat door middel van het evenwichtsorgaan het geestwezen van de mens zich kan verbinden met de driedimensionale ruimte van de fysieke wereld. En alléén op de aarde kan de mens zijn zelfbewuste Ik-ontwikkeling gaan. Middels de levenszin leert het kleine kind zich in te voegen in het ritme van dag en nacht, van slapen en waken, leert het wennen aan de vaste tijden om te eten. Die ritmes gelden niet in de voorgeboortelijke werelden. Volgens Rudolf Steiner zijn de hoogste geestelijke wezensdelen van de mens in deze lichaamszintuigen werkzaam.
In het tweede levensjaar gaat het kind spreken. Het is ongelooflijk welke hoeveelheid nieuwe woorden een kind elke dag leert en leert gebruiken. Tenslotte ontwaakt rond het derde levensjaar ook het geheugen, maakt een kind een begin met het denken. Deze hele ontwikkeling doet het kind onder leiding van hogere geestelijke wezens, het doet het niet zelf. Pas rond het derde levensjaar ontstaat het zelfbewustzijn, dat eigenlijk een element van de zondeval in zich draagt. Het is het lagere ik in het wilsleven van de mens, maar dat eigenlijk is gebaseerd op instinct, drift, begeerte, kortom op egoïsme. Dat leeft in onze stofwisseling en ons bloed. De opvoeding moet ertoe leiden, dat de wilskrachten worden opgetild tot het gebeid van het door het hogere Ik gestuurde motief.

Evangelie en Onze Vader
In de traditie van de Katholieke kerk klonken na de evangelielezing in de Heilige Mis de volgende woorden, die tegenwoordig niet meer gebruikt worden:

‘Per evangelica dicta deleantur nostra delicta’
Moge door de woorden van het evangelie onze zonden worden uitgewist.

In de Mensenwijdingsdienst van de Christengemeenschap klinkt een soort-gelijke bede:
Het woord van het evangelie
delgt uit onze woorden
wat onrein in hen is.’

En ook in de Offerhandeling, de cultus die Rudolf Steiner aan de Waldorf-schoolbeweging en daarmee aan de hele antroposofische beweging heeft doorgegeven, klinkt:

‘Wij verheffen onze ziel 
tot U, o Christus.
Uw evangelie
als het reine woord
delgt wat onrein is 
uit onze woorden.

In het verheffen van de ziel tot Christus klinkt iets door wat nog verwijst naar het leren staan en lopen van de mensheid als geheel, en van ieder individueel mensenkind, het zich oprichten uit de zwaartekracht. Bij het luisteren naar de woorden van het evangelie gaat men traditiegetrouw ook staan. Maar zouden we dit niet met meer inzicht kunnen verstaan en deze gewoonte en woorden ook letterlijk nemen? Wat doet het, wanneer wij bijvoorbeeld met regelmaat hardop passages uit de evangeliën lezen, bijvoorbeeld de perikoop van de actuele week?
Of …. wat doen we voor de aarde, voor de medemens en voor onszelf, wanneer we elke dag hardop het gebed uitspreken, dat Christus zelf gegeven heeft, het Onze Vader? Het is bekend, dat Rudolf Steiner dat gebed elke dag hardop sprak. Zijn huisgenoten tijdens de Berlijnse tijd hoorde hem door de muren heen. Toen hij later met Ita Wegman werkte aan het boek: ‘Grondslagen voor een verruiming van de geneeskunde’, kwam hij iedere dag van zijn ziekbed om het Onze Vader staande en luid te bidden.

Dat is een gedachte waarmee ik wilde eindigen: Kun je met het lezen van het evangelie of het hardop bidden van het Onze Vader, aansluiting vinden bij dat geestelijke wezen, dat de mensheid in oeroude tijden, en in onze vroege jeugd ieder van ons individueel heeft leren staan/lopen, spreken en denken? Wat zou dat kunnen betekenen voor de aarde en de mensheid?

*) uit: Oberufer Paradijsspel

Bron:
Deze bijdrage is eerder verschenen in NIEUWBRIEF No.13 van de Landelijke Ledengroep Christologie en Antroposofie van de Antroposofische Vereniging.