zaterdag 20 april 2019

Surrexit Christus hodie

Museum Catharijneconvent - Utrecht

Surrexit Christus hodie
Alleluia


Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria bij het graf kijken. Op dat moment ontstond er een geweldige aardbeving, want een engel van de Heer daalde neer uit de hemel, kwam naderbij, wentelde de steen weg en liet zich erop neer. Zijn gedaante was als de bliksem en zijn gewaad wit als sneeuw. De wachters beefden van vrees voor hem en zij werden als doden. De engel nam het woord en sprak tot de vrouwen: ‘Jullie, wees niet bevreesd. Ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. Hij is niet hier, want hij is opgestaan, zoals hij heeft gezegd. Kom en zie de plaats waar hij heeft gelegen.
(Matt.28:1-6)

Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en Salome geurige kruiden om hem te balsemen. Nog vroeg in de ochtend van de eerste dag van de week kwamen ze bij het graf; de zon was juist opgegaan. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen voor de ingang van de grafkamer wegrollen?’ Maar toen ze opkeken, werden zij gewaar, dat de steen al was weggerold. Deze steen was zeer groot. Binnengegaan in de grafkamer, zagen zij aan de rechterzijde een jongeling zitten bekleed met een wit lang gewaad, en zij schrokken. Maar hij sprak tot hen: ‘Schrik niet! Jullie zoeken Jezus, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgestaan, hier is hij niet. Hier is de plaats waar zij hem hebben neergelegd.
(Mrc.16:1-6)

Op de eerste dag van de week gingen zij in de vroege ochtendschemering naar het graf, met de balsemkruiden, die ze hadden bereid. Zij vonden de steen voor de grafkamer weggerold, en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet.
Terwijl zij daarover verbijsterd waren, stonden er twee mannen in stralend witte gewaden bij hen. Toen zij van schrik het hoofd naar de grond bogen, zeide de mannen tegen hen: ‘Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? Hij is niet hier, want hij is opgestaan. Herinner je wat hij tegen jullie sprak, toen hij nog in Galilea was en zei: De Mensenzoon moet in de handen van de zondige mensen worden overgeleverd en worden gekruisigd en op de derde dag opstaan? Nu herinnerden ze zich zijn woorden.
(Luc.24:1-8)

Ga snel op weg en zeg tegen zijn leerlingen: Hij is opgestaan uit de doden; en kijk, hij gaat jullie voor naar Galilea; daar zullen jullie hem aanschouwen. Let op, ik heb het jullie gezegd.
Zij gingen snel weg bij het graf, vervuld van eerbiedige vrees en grote vreugde, en liepen naar zijn leerlingen om het bericht over te brengen. Daar kwam Jezus hen tegemoet en sprak: Wees gegroet. Ze gingen naar hem toe, grepen zijn voeten en lagen in aanbidding voor hem neer. Toen zei Jezus tegen hen: ‘Wees niet bevreesd, ga mijn broeders en zeg hun, dat zij naar Galilea moeten gaan; daar zullen zij mij zien.’
(Matt.28:7-10)

Maar ga nu tegen zijn leerlingen en tegen Petrus zeggen: Hij gaat jullie voor naar Galilea; daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd. Buiten gekomen vluchtten weg bij het graf, want ze beefden schrik en waren buiten zichzelf. Zij waren zo ontzet dat ze niemand iets zeiden.
(Mrc.16:7-8)

Herrezen in de vroege morgen van de eerste dag van de week verscheen hij eerst aan Maria van Magdala, van wie hij zeven demonen had uitgedreven. Zij ging de boodschap brengen aan hen die steeds bij hem geweest waren en die nu treurden en weenden. Maar toen zij hoorden, dat hij leefde en dat zij hem had gezien, geloofden ze het niet.
(Mrc.16:9-11)

Het waren Maria van Magdala en Johanna en Maria, de moeder van Jakobus. Ook de andere vrouwen die bij hen waren, zeiden het tegen de apostelen. Die beschouwden het als kletspraat en zij geloofden hen niet. Maar Petrus stond op en liep naar de grafkamer. Toen hij zich bukte, zag hij alleen de linnen doeken liggen; en hij ging weer weg, met verwondering denkend aan wat hij had gezien.
(Luc.24:10-12)

Op de eerste dag van de week, in de vroege morgen, terwijl het nog donker is, komt Maria Magdalena bij het graf. En zij ziet, dat de steen van de grafstede is weggenomen. Ze loopt naar Simon Petrus en de andere leerling, hij die Jezus liefhad, en zegt tegen hen: Zij hebben de Heer uit de grafkamer gehaald en wij weten niet waar ze hem hebben neergelegd. Toen begaven Petrus en de andere leerling zich op weg en gingen naar het graf. 
Ze liepen samen, maar de andere leerling liep vooruit, sneller dan Petrus, en hij kwam als eerste bij de grafkamer. En toen hij zich voorover bukte, zag hij de doeken die daar lagen, maar hij ging niet naar binnen. Daarna kwam ook Simon Petrus, die hem volgde, en ging de grafkamer binnen. Hij zag de doeken die daar lagen; de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, lag niet bij de andere doeken, maar afzonderlijk ineengerold op een andere plaats. Nu ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was gekomen, naar binnen en hij zag en geloofde. Want voor die tijd hadden zij het schriftwoord niet begrepen, dat hij zou opstaan uit de dood. De leerlingen keerden daarna weer naar huis terug.

Maria was wenend bij het graf blijven staan. Nog altijd wenend boog zij zich voorover om in de grafkamer te kijken en zij ziet twee engelen in witte gewaden, één zittend aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus had gelegen. Zij vragen haar: Vrouw, waarom ween je? Zij zegt tegen hen: Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd. Toen zij dit gezegd had, keek zij om en zag achter zich Jezus staan, maar ze begreep niet, dat het Jezus was.
Jezus zegt tegen haar: Vrouw, waarom ween je, wie zoek je? Zij meent dat het de tuinman is en zegt tegen hem: Heer, als jij hem hebt weggebracht, zeg mij waar je hem hebt neergelegd; dan zal ik hem halen. Jezus zegt tegen haar: Maria! Zij draait zich om en zegt in het Hebreeuws: Rabboeni! - Dat betekent: meester. Jezus zegt tegen haar: Houd mij niet vast. Want ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Maar ga naar mijn broeders zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en jullie Vader, mijn God en jullie God. Zo komt Maria Magdalena ging bij de leerlingen met de boodschap: ik heb de Heer gezien en dit is wat hij tegen heeft gezegd.
(Joh.20:1-18)

Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen die onder weg waren en over de velden liepen. Zij keerden terug en brachten de anderen de boodschap, maar ook hen geloofden zij niet. (Mrc.16:12-13)

Op dezelfde dag waren ook twee van hen onderweg naar een dorp, zestig stadiën van Jeruzalem gelegen, Emmaüs genaamd. Zij spraken met elkaar over alle gebeurtenissen. Terwijl zij zo spraken en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf naderbij en ging met hen mee. Maar hun ogen waren bevangen, zodat ze hem niet herkenden. Hij zei tegen hen: Wat zijn het voor gesprekken die jullie zo onderweg met elkaar voeren? Toen bleven ze met een droevig gezicht staan. Een van hen, die Kléopas genaamd, gaf hem antwoord: Ben jij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat je niet weet wat daar in deze dagen is gebeurd? Hij zei tegen hen: Wat bedoel je? Zij zeiden tegen hem: Wat er is gebeurd met Jezus de Nazarener, een profeet was, machtig in woord en daad voor God en het hele volk; en hoe onze hogepriesters en de Hoge Raad hem hebben overgeleverd om hem ter dood laten veroordelen en te kruisigen. Wij hoopten zelfs, dat hij de verlosser van Israël zou worden. Maar al met al is het nu de derde dag sinds dit is gebeurd. Bovendien hebben enige vrouwen uit onze kring ons in verwarring gebracht. Zij kwamen in de vroege ochtend bij het graf, maar hebben zijn lichaam niet gevonden en zij kwamen ons zeggen, dat zij zelfs een verschijning van engelen hadden gezien, die zeiden dat hij leeft. Enigen van ons zijn naar het graf gegaan en hebben alles aangetroffen, zoals de vrouwen hadden gezegd; maar hem hebben zij niet gezien.
Toen sprak hij tot hen: O onwetenden, met te trage harten om te geloven in alles wat de profeten hebben gezegd. Moest de Christus niet op deze wijze lijden om zijn eigenlijke wezen te kunnen openbaren? En beginnend bij Mozes en alle profeten legde hij hun uit wat in al de geschriften over hem is geschreven.
Zo naderden zij het dorp waarheen ze op weg waren en hij maakte aanstalten, verder te gaan. Toen drongen zij bij hem aan: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is al ten einde. En hij ging naar binnen en bleef bij hen. En terwijl hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, zegende en brak het en gaf het hun. Toen werden hun ogen geopend en zij herkenden hem. En hij werd onzichtbaar voor hen. Zij zeiden tegen elkaar: Brandde ons hart niet in ons, terwijl hij onderweg met ons sprak en de schriften voor ons opende? En onmiddellijk stonden zij op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden zij de elf en de anderen bijeen, die hen ontvingen met de woorden: De Heer is werkelijk opgestaan en is aan Simon verschenen. Zij vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe zij hem onder het breken van het brood hadden herkend. 
Terwijl zij hierover spraken, stond hij zelf in hun midden staan en sprak: Vrede zij met jullie.
(Luc. 24:13-36)

Het laatst verscheen hij aan de elf, terwijl ze aan tafel aanlagen. Hij verweet hun hun ongeloof en de verharding van hun hart, omdat ze hen die hem hadden geschouwd nadat hij was herrezen, niet hadden geloofd.
(Mrc.16:14)

Toen het avond was geworden op die dag, de eerste dag van de week, en de deuren van het vertrek waar de leerlingen waren, uit vrees voor de Joden waren gesloten, kwam Jezus. Hij stond in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij met jullie! En bij deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vol vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei hij tegen hen: Vrede zij met jullie. Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend ik jullie. En toen hij dit had gezegd, liet hij zijn adem naar hen toestromen en zei tegen hen: ontvang heilige Geest! Van wie je de zonden afneemt, die zijn daarvan bevrijd; wie je de zonden laat behouden, die blijven eraan gebonden. 
(Joh.20:19-23)

===
vertaling van de teksten: Ton Besterveld
Uitgave van De Christengemeenschap