maandag 16 maart 2009

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd

Laetare wordt genoemd naar het eerste woord uit het introïtus van de Mis op deze zondag: Laetare Jerusalem: et conventum facite omnes qui diligitis eam: gaudete cum laetitia, qui in tristitia fuistis: ut exsultetis, et satiemini ab uberibus consolationis vestrae: Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar, laat allen die om haar treuren nu samen met haar jubelen. (naar Jesaja 66:10)

Gebroeders Van Limburg (1375 – 1416): De vermenigvuldiging van de broden en de vissen


Johannes 6 : 1 – 15 De spijziging van de vijfduizend.

Deze zondag in de Vastentijd lezen we over de spijziging van de vijfduizend (mannen – ‘zonder de vrouwen en kinderen mee te tellen’, staat erbij vermeld in Mattheüs 14:21). Deze gebeurtenis vindt plaats meteen na de onthoofding van Johannes de Doper en vóór de wandeling op het meer van Genezareth. We kunnen dit verhaal ook lezen bij de drie andere evangelisten. (Mattheüs 14:1–21), (Marcus 6:30-44), en (Lucas 9:10-17).

Jezus, in wie de Christus - het hoogste zonnewezen - als mens op aarde vertoefde, deed niets zo maar. Elke voetstap die Hij op zijn weg zette, elke handeling deed Hij in volkomen vrijheid en toch in overeenstemming met de wil van de kosmos. Zo was elke daad die Hij verrichtte een scheppen van nieuw karma. Ook deze spijziging van een menigte met enkele broden en wat vissen is niet bedoeld als spektakel. Bij de verzoeking door de duivel in de woestijn had Christus juist niet brood uit stenen gemaakt. Deze wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het brood en de vissen moet dan ook een diepere betekenis hebben, welke echter niet meteen en eenvoudig te doorgronden is. We proberen naar die betekenis te zoeken.

Volgens het evangelie van Marcus zag Jezus “de schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen zonder herder.” (Marcus 6:34). Waarom was de schare als schapen zonder herder en waarom werd Hij daardoor zo met medelijden geroerd? De menigte waarover het hier gaat, bestond uit de leerlingen en volgelingen van Johannes de Doper, die door zijn dood hun leraar verloren waren. Dat was de reden waarom Jezus medelijden met hen had.
Rudolf Steiner wijst er in zijn voordrachten op dat de spijziging van deze menigte door Jezus wordt volbracht met behulp van de geestkracht van de onthoofde Johannes de Doper, die was de wedergekeerde Elia. En nu wordt er van Elia ook beschreven
(1Koningen 17)
dat hij de weduwe van Sarefat een kruik geeft, waarin steeds weer meel zit om brood te bakken. We kennen soortgelijke beelden ook uit sprookjes en mythen. Het is het beeld voor de levenbrengende en voedende wereld van de etherkrachten. Johannes/Elia had blijkbaar toegang tot de etherkrachten en kon die aanwenden.


In de perikoop van deze zondag lezen we de gebeurtenis in een beschrijving volgens het evangelie volgens Johannes. Daarin wordt de koppeling naar Johannes de Doper niet aangegeven. Hier staat echter: “Een grote schare volgde hem, omdat zij de tekenen zagen die hij de aan zieken volbracht.” In het licht van de perikoop van vorige week (Oculi, waar we lazen over de genezingen) kunnen we misschien zeggen dat de Christuskracht tot op dat moment het vermogen had om in te werken op het astraallichaam van de mensen (astraallichaam gezond maken = zonde te vergeven en daardoor te genezen).
Nu lezen we hier echter dat er iets gebeurt, waardoor we kunnen vermoeden dat de Christuskracht begint via de omhulsels van Jezus door te dringen tot op het niveau van het etherische, het gebied van de levenskrachten, de krachten van de instandhouding en de groeikrachten. De helende kracht Christus dringt bij deze gebeurtenis door tot een diepere laag dan de ziel, dan het astrale. Zijn kracht grijpt nu direct aan in het gebied van de levenskrachten.
Een zin in deze perikoop, die ik eerder steeds over het hoofd zag, maar waar op een dag mijn oog op viel, is daar wellicht een aanwijzing voor: “Er was op die plaats veel gras.” (Joh 6:10). Zulke zinnen staan er nooit zo maar. Het lijkt mij dat deze zin erop wijst dat er op die plaats veel groeikrachten aanwezig waren, d.w.z. krachten die samenhangen met de etherkrachten van de aarde. Dit is de plaats waar de Christus tot in het etherische kan doordringen. De omgeving werkt mee.

Jezus zegent de broden en de vissen en geeft ze aan zijn leerlingen. Op het moment van het zegenen laat Hij de levenschenkende krachten van zijn zonnewezen overgaan op zijn leerlingen. De leerlingen vormen een gemeenschap, mede door de kracht van de gestorven Johannes de Doper. Elke levensgemeenschap is een realiteit in het etherische, het gebied van de levenskrachten. Door deze ethergemeenschap van leerlingen kan de Christuskracht zijn werking hebben en de menigte voeden.

Er staat overigens ook niet voor niets: “En het Pasha, het feest der Joden was nabij.” (Joh 6:4) Ook deze schijnbaar onbeduidende toegevoeging heeft een ruimere betekenis dan slechts een tijdsaanduiding. Het Pasha is het feest der ongedesemde broden. Er staat een verwijzing naar het brood, maar ook naar het Paasfeest dat twee jaar later volgen zal. De hoogste zonnegeest is naar de aarde gekomen en de hele aardeplaneet zal door het komende Mysterie van Golgotha, dat zich voltrekken zal rond het Joodse Paasfeest, ook werkelijk Zijn lichaam worden. De betekenis die het geestwezen van Christus heeft voor de aarde, is als de betekenis van het desem voor het brood. Levenbrengende krachten zullen terugkeren in de substanties van de aarde, die anders als ongedesemd brood zou blijven.

Zoals aan het begin opgemerkt, volgt na deze scene de wandeling over het meer, zowel bij Johannes als bij Mattheüs en bij Marcus. Ook dit beeld –het lopen op het water- kan worden opgevat als een verwijzing naar de etherwereld waarin de Christuskracht werkzaam wordt. Het is alsof de Christus in de drie jaren tussen Jordaandoop en Golgotha steeds verder de wezensdelen van Jezus van Nazareth doordringt en daarmee tegelijkertijd ook zijn helende krachten in de wereld zendt. Hij wordt daarmee stap voor stap werkzaam in de 'zielendiepte binnen' evenals in de 'wereldruimte buiten'.

Er staat: "Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten." (Joh. 6:11).
In het 23e vers wordt nogmaals aangehaald dat het vooral om het gebed ging waardoor de mensen de ervaring hadden gekregen voldoende te hebben gegeten:
"Nu legden er andere boten uit Tiberias aan, dicht bij de plek waar ze het brood gegeten hadden nadat de Heer het dankgebed had uitgesproken." (Joh. 6:23).
Het belangrijke feit wordt dus steeds vernoemd: dat zij bij het eten van het brood de kracht van het Christuswezen ervoeren en hoe deze kracht Zijn etherlichaam doordrong en dat van de aarde. Ze hadden door het gebed van de Heer gegeten.

Met de kinderen vanaf klas 4 en 5 (na de periodes dierkunde en plantkunde) kan men te spreken komen over de levenbrengende krachten in de natuur. De planten dragen vruchten met veel zaden. Aan de halm die uit een enkele graankorrel groeit kunnen vele nieuwe graankorrels groeien. Wat doet de aarde met de kracht van de graankorrels? De graankorrels ontkiemen in de aarde en zullen dan later als korenaar ook weer vrucht dragen. Dat is vermenigvuldigen. Het is een beeld dat de Christus zelf ook gebruikt wanneer hij spreekt over zijn komende lijden, kruisdood en verrijzenis en zegt: "Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht." (Joh. 12:24).
Ook in de lagere dieren leven de sterke krachten van het vermenigvuldigen. Zij staan nog dicht bij het etherische en leggen heel veel eitjes, zoals vissen, reptielen, kikkers. Kippen leggen elke dag een ei. Maar niet alles wordt ook een nieuwe plant, een nieuwe vis of een kuikentje. Veel van die levenbrengende krachten wordt weer vernietigd, veel sterft af.
Een bijzondere zin is dan: “Verzamelt de overgebleven brokken, opdat er niets verloren gaat.” Anders dan in de gewone natuur, waar zoveel plantenzaden of eitjes verloren gaan en er in verhouding maar weinig werkelijk ontkiemen, wil de Christus er zorg voor dragen dat van hetgeen Hij in het etherische bewerkstelligt niets verloren gaat.
De aarde wordt na het Mysterie van Golgotha door de Christus doorleefd, en de werking daarvan kondigt zich in deze perikoop al aan.

Het eten van de vissen en het brood kan misschien ook gezien worden als een geestelijke ervaring, niet zozeer een fysieke maaltijd. We vinden een andere invalshoek om door te dringen tot de beeldenwereld van deze perikoop door te bedenken dat de schare, die is als schapen zonder hun herder Johannes de Doper, geestelijke leiding en geestelijke voeding moest missen. Het brood wat de Christus nu geeft is geestelijke voeding, een nieuw hemels manna. Want de Christus is het ‘brood des levens’. Alsof we hier al een vooruitblik krijgen op het Laatste Avondmaal en de daaruit voortkomende offercultus van de eucharistie (H.Mis), het avondmaal of de moderne Mensenwijdingsdienst van de Christengemeenschap.
We kunnen ook letten op de occulte betekenis van getallen. Vijf broden en twee vissen maken samen het getal zeven, het getal van de zeven planeten (vijf planeten=broden + zon en maan=vissen). Na afloop blijven er twaalf korven met brokken over, het getal van de dierenriem. Misschien zou je hieruit mogen opmaken dat het wezen van de Christus vanuit het zielengebied zijn krachten laat instromen in het etherische gebied van de tijd (het getal 7) en zelfs nog verder tot in het gebied van de fysieke ruimte (het getal 12). De twaalf korven hebben volgens Rudolf Steiner te maken met de twaalfheid waaruit het lichaam van de mens bestaat, de tekens van de dierenriem in het lichaam van de mens. De kracht van het Christuslichaam bleef over. De Christuskracht werkte zo sterk dat men na afloop nog kon inzamelen. Het zijn deze krachten die de aarde tot nieuwe zon zullen maken.


Bronnen:
o.a. Rudolf Steiner: 3e voordracht over het Marcus-evangelie (GA 139)
Rudolf Steiner: Voordrachten over het evangelie volgens Johannes (GA 109 en GA 112)