maandag 11 mei 2009

Rogate - 5e zondag na Pasen

Rogate (Latijn van rogare) betekent vraag/verzoek. De zondag kreeg deze naam doordat op deze zondag in de Katholieke Kerk gebeden werd voor een goede opbrengst van het land. Door de reformatie zou dit gebruik later overgenomen worden op de Biddag voor gewas en arbeid.

Gebr. Van Limburg 1375 – 1416: Johannes op Patmos
uit: Les Très Riches Heures du Duc de Berry – Musée Condé, Chantilly
De teksten, met fraaie initialen, luiden:
"Inicium sancti evangelii secundum johanne" (Begin van het Heilig Evangelie naar Johannes) en
"In principio erat verbum et verbum erat apud deum" (In het begin was het Woord en het Woord was bij God)


Johannes 16 : 23 – 33 Vraagt in mijn naam


Op de zondagen rond Hemelvaart en voor Pinksteren lezen we in de perikopen wat Christus Jezus nog als laatste leerinhouden meegeeft aan zijn apostelen. Het thema van de Drievuldigheid komt naar voren. Voortbordurend op de perikooptekst van vorige zondag hierbij nog een citaat uit een voordracht*) van Rudolf Steiner met betrekking op de menselijke ziel en de Heilige Geest:

Wanneer het astraallichaam de verlichting ondergaat, bevat het geen onreine indrukken van de fysieke wereld meer doch alleen de organen voor het kennen van de geestelijke wereld. In de christelijke esoteriek werd dit gereinigde, gelouterde astraallichaam de ‘reine, kuise, wijze jonkvrouw Sophia’ genoemd. En tot ‘jonkvrouw Sophia’ komt het kosmische Ik, het Wereld-Ik, dat de verlichting teweeg brengt, dat dus maakt dat de mens geestelijk licht om zich heen heeft. Dat wat tot de ‘jonkvrouw Sophia’ komt heet in de christelijke esoteriek de ‘Heilige Geest’. Het is in christelijk-esoterische zin volkomen juist te zeggen: de christelijke esotericus brengt door zijn inwijding de reiniging en de loutering van zijn astrale lichaam teweeg; hij maakt zijn astrale lichaam tot ‘jonkvrouw Sophia’ en wordt overstraald – als u wilt, kunt u het ook overschaduwd noemen – door de ‘Heilige Geest’, door het kosmische Wereld-Ik.
Wie aldus verlicht is, wie met andere woorden de ‘Heilige Geest’ in zich heeft opgenomen, spreekt niet meer als voorheen. Wanneer diegene spreekt over saturnus, zon, maan, de verschillende menselijke wezensdelen, de ontwikkeling van de wereld, dan geeft hij niet zijn eigen mening ten beste. Wat hij zelf denkt doet er dan geheel niet toe. Wanneer zo’n verlichte spreekt over saturnus dan spreekt saturnus door hem heen; spreekt hij over de zon, dan spreekt het geestelijke wezen van de zon door hem heen. Hij is instrument geworden; zijn Ik is ondergegaan, dat wil zeggen tijdelijk onpersoonlijk geworden, en het kosmische Wereld-Ik bedient zich van hem om door hem heen te spreken.


In de evangelietekst voor deze zondag spreekt Christus Jezus over de Vadergod. De Apostelen waren gewend dat Jezus tegen het volk in beelden sprak. Wij zouden nu zeggen: het volk bestond uit beelddenkers. Vaak vertelde Hij de apostelen daarna over de inhoud op een manier, waarbij hun denken werd aangesproken. De apostelen waren blijkbaar verder in hun ontwikkeling zodat zij reeds het vermogen hadden de woorden van Christus op een andere manier op te nemen. Zij waren wellicht al ‘woorddenkers’.

In hogere klassen kun je met de leerlingen spreken over de manier waarop je in de lagere klassen aan de kleine kinderen iets uitlegt. Je gebruikt dan altijd beelden en voorbeelden, omdat de kleintjes de intellectuele stof niet met hun denken kunnen opnemen. Net zo goed als je een baby’tje geen zak patat voert, maar eerst melk en dan later een fruit- of groentehapje, zo ook moet je voor de ziel van het jonge kind iets uitleggen doordat je de stof ‘voorkookt en aanbiedt’ door middel van beelden. Dat heet ‘beelddenken’, wat overigens een normale en gezonde stap in de ontwikkeling van een kind is. Voor grotere kinderen hoeft dat niet meer zo, die denken al anders, zeker vanaf de 6e klas. Zij leren langzamerhand logisch na te denken. Zoiets gold ook voor de mensen in de Grieks-Romeinse tijd, de tijd dat de Christus op aarde wandelde en met zijn Apostelen sprak. Niet alle mensen hadden reeds het logische denkvermogen tot hun beschikking, hoewel het Griekse denken door grote individuen zich al wel aan het ontwikkelen was.


Na zo’n inleiding is de zin in vers 29 begrijpelijk: 'Zie nu spreekt ge rechtstreeks door het woord en gebruikt in het geheel geen beeldspraak.' Om de andere vertalingen hier eens naast te leggen:
Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV): 'Ja, nu spreekt u rechtstreeks en niet in beelden.'
Willibrord Vertaling: 'Kijk, nu gebruikt U eens geen versluierende taal, nu spreekt U onomwonden.'
Statenvertaling: 'Zie, nu spreekt Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis.'
Nederlands Bijbelgenootschap: 'Zie, nu spreekt Gij vrijuit, zonder beeldspraak te gebruiken.'

De Apostelen lijken het te begrijpen. Zij vertrouwen Christus omdat zij voelen dat Hij hen doorziet, maar of ze het werkelijk begrijpen? Hij verkondigt hen nog meer. In Hem echter kunnen zij –en wij- vrede vinden. De Christus heeft de wereld overwonnen. Hij is het Wereld-Ik geworden.

Aan het begin van deze perikoop spreekt Christus over het vragen in Zijn naam. De formulering “Zijn Naam” zijn we eerder tegen gekomen. We kennen ook 'Hosanna, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren' , wat ook vertaald zou kunnen worden met: Hij die komt met de naam van de Heer´. Van welke naam is hier sprake? Rudolf Steiner zegt tijdens een van de esoterische uren: 'De ware en enige naam van Christus is Ik-ben.' Het gaat dus om het Ik-Ben, het Ik principe in de mens. Dat is niet de persoonlijkheid ofwel het lagere-ik, dat bij de zondeval in ons bloed is gelegd en eigenlijk een “vals Ik” is, dat in het astraallichaam van de mens oplicht. In dit lagere-ik ligt de bron van de begeerte, trots, jaloezie, en egoïsme. Het ware Ik wordt gevormd door de hogere wezensdelen van de mens, welke nu nog onder de hoede zijn van hogere hiërarchische wezens.
Tot aan de Christustijd heeft de mensheid op aarde niets kunnen vragen vanuit het Ik. Het Ik van de mens leefde als het ware in de periferie, zoals je ook nu aan kleine kinderen kunt ervaren. De werkelijke kracht van het hogere Ik heeft met Christus het innerlijk van de mensheid kunnen doordringen. Misschien mogen we Christus’ aanwijzing over het vragen in Zijn naam zo opvatten dat we aan de goddelijke wereld mogen vragen vanuit onze eigen innerlijke goddelijke kern. In de Griekse tekst staat: εν τω ονοματι μον εν (en too onomati moy). Het woordje ‘en’ kan o.a. ook vertaald worden door ‘met’. De zin: ’Vraag met Mijn naam’ duidt op een innerlijk actieve houding van de mens; dat we er niet vanuit hoeven te gaan dat de mensheid bestaat uit passieve gelovige slaven, gelovend in een hoge God die alles regelt en voorbestemt. De mens zelf kan actief deelnemen aan de voortgang van de schepping. Door Christus is de mens lotgenoot van de goddelijke wereld en medeschepper van een toekomstige wereld geworden. Ons vragen zou daarom vooral ook niet ten bate van persoonlijk gewin moeten zijn, maar gebaseerd op het geestelijke inzicht in de opdracht van de aarde- en mensheidsontwikkeling. We kunnen onszelf nogmaals voor ogen houden dat in het Onzevader geen enkele maal het woord ‘Ik’ of ‘mij’ voorkomt, daarentegen wel negen keer het woord ‘ons’ of ‘onze’.

In een van de voordrachtencycli over het Johannes-evangelie**) legt Rudolf Steiner uit dat de stroom van de Vader God gezien moet worden als het goddelijk-geestelijke principe waaruit alles is ontstaan: lucht, water, aarde, steen, plant, dier en mens. De stroom waarin het geestelijke als substantie tot verdichting komt, moet tot een eindpunt in de materie leiden, de dood. De mens kwam echter steeds verder van zijn goddelijke oorspong af te staan, vergat het goddelijke. De Vader God gaf de dood, als tegenwicht opdat de mensheid niet geheel verstrikt zou raken in het aardse en in de tijd tussen dood en nieuwe geboorte in het gebied van het geestelijke verkeren moet. Alleen op de fysieke aarde kan de mens de vrucht van zijn Ik ontwikkelen. Opdat de mens zijn goddelijke oorsprong niet vergeet is de dood gegeven als een maatregel van de Vadergod. De woorden ‘Ik ben uitgegaan van de Vader’ en ‘Ik ga tot de Vader’ kunnen de apostelen moeilijk begrijpen. Christus spreekt met de apostelen over de dood. Hij kan de dood omvormen tot een kiem voor het eeuwige leven. Alleen Christus kon, als een wezen dat buiten de aardeontwikkeling was gebleven en daardoor vrij van zonden was, deze dood binnengaan. De Zoon Gods verenigt zich daarbij met de Vader = ook de fysieke dood van de 'wereld'. De laatste hoopgevende zin van deze perikooptekst, die klinkt vóór de opstanding, luidt: ‘Houdt moed, Ik heb de wereld overwonnen.’

Friedrich Benesch***) schrijft: Wanneer het Christus-IK na Zijn dood in het gebied komt waar de doden verkeren, kunnen zij aan Hem beleven dat zijn innerlijke, existentiële verhouding tot de Vader op aarde niet verloren is gegaan, zoals bij henzelf. Met Christus verschijnt in het rijk van de doden een IK dat niet alleen van zijn verbinding met de Vader God weet, maar er ook mee verbonden blijft en oplicht; daardoor wordt Hij 'de bijstand der gestorven zielen, die hun goddelijk zijn verloren hadden.' (citaat uit het Credo van de Christengemeenschap)

Bronnen:
*) Rudolf Steiner: Het evangelie naar Johannes, esoterische achtergronden (GA 103), 12e voordracht - 31 mei 1908.
**) Rudolf Steiner: Das Johannes-Evangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112) 14e voordracht
***) Friedrich Benesch: Natuurwaarnemingen als sleutel tot de hemelvaart van Christus