maandag 6 juni 2011

Pinksteren

Giotto di Bondone (1266-1337)

Het pinksterfeest

Als kralen aan een lange ketting vormt de rij van jaarfeesten ankerpunten in de eeuwig voortschrijdende tijd. De jaarfeesten zijn verbonden met het verloop van de seizoenen, met het groeien, bloeien en sterven in de natuur. Als mens in de moderne tijd zijn we ons, behalve met Kerstmis, meestal weinig bewust van de innige samenhang met het jaarritme, omdat we er vrij en onafhankelijk van willen zijn. Dat was anders in de vroegere agrarische maatschappij en het is zeker nog anders bij het jonge kind dat nog zo sterk met de groeikrachten van de aarde verbonden is. Zo is het bijvoorbeeld een wonder om ieder jaar weer te zien dat de jongste kleuters in het vroege voorjaar met stokjes de aarde tussen de stoeptegels van het schoolplein beginnen los te werken, alsof zij waarnemen dat de sapstromen in de planten vanuit de aarde weer omhoog beginnen te stromen. Dat is slechts een enkel voorbeeld uit vele.
In de kring van jaarfeesten verschuiven de data van Pasen, Hemelvaart en Pinksteren, afhankelijk van de maan, de zon en de sterren d.w.z. het lentepunt in de dierenriem. Dit jaar (2011) vallen deze feesten erg laat, maar na de met forse sneeuw vroeg ingezette winter leek de natuur zich in te houden om ook dit keer weer met Pasen vol uit te pakken met bloesems en bloemen. Haastig vormde ze dit jaar de overgang van de intieme wintertijd naar de uitbundige zomer: de forsythia was nog niet uitgebloeid of de magnolia en kersenbloesems kwamen al uit.
Gaan we terug in de geschiedenis op zoek naar de wortels van het Pinksterfeest, dan vinden we Sjavoeot, het Wekenfeest. Dat Joodse Pinksterfeest is het feest van de eerste tarweoogst, zoals in het boek Exodus (34:22) staat: ‘Vier het Wekenfeest wanneer je de eerste opbrengst van de tarweoogst binnenhaalt...’ . Het Wekenfeest volgt vijftig dagen na het Pesach (Pasen): ’Vanaf die dag na de sabbat, vanaf de dag dat de schoof omhoog geheven is, moeten zeven volle weken worden afgeteld, tot de dag na de zevende sabbat. Vijftig dagen moeten jullie aftellen, en dan moeten jullie de HEER een graanoffer aanbieden uit de nieuwe tarweoogst’, aldus het voorschrift in Leviticus (23:15-16). Daarnaast herinnert het Wekenfeest er ook aan, dat Mozes op de berg Sinaï van God de Tien Geboden ontving.
Het is boeiend om in deze traditionele viering te zien dat twee tegenovergestelde elementen bij elkaar samenkomen: de ontspruitende en bewustzijn dovende groeikrachten van lente in de natuur en daar tegenover de moraliteit-vormende kracht van de Tien Geboden: feestelijk en uitbundig meevieren met de natuur en tegelijk daarbij het bewustzijn behouden van wat kan en niet kan. In de tijd die ligt tussen de verinnerlijkte stemming in de wintertijd en de uitbundigheid van de zomer moet de mens leren ervoor te zorgen zichzelf niet te verliezen, leren tegenwicht geven tegen de aanlokkende kracht van de zintuigwereld die de mens zichzelf min of meer verliezen doet en waardoor zijn zelfstandig denken dreigt gedoofd te worden. Kan de mens het eigen innerlijk sterk genoeg houden om zich niet geheel in de uiterlijke schijn te verliezen?
Wat is dan het eigen innerlijk dat sterk moet blijven? Dat is de menselijke wezenskern, dat de mens onderscheidt van het dier, het denkende Ik dat de stabiele kern moet vormen binnen de veelheid van emoties in het zielenleven, die kracht die ons een individuele persoonlijke biografie geeft. Met de innerlijke Ik-kracht, steeds opnieuw opgedaan in de stille wintertijd, kunnen we rechtop blijven staan in de veelheid van uiterlijke belevenissen van de zomer. Daarop wil het pinksterfeest ons wijzen. We zien dat als zinnebeeld gerepresenteerd in de rechte paal van de pinksterboom waaromheen een veelheid van kleurige linten zich beweegt. Zonder dat stabiele centrum van de rechte paal, kan zich geen mooi vlechtpatroon van linten vormen. De dansers moeten zich richten op een gemeenschappelijk doel, niet hun eigen impulsen volgen maar doen wat nodig is voor het geheel.
In de loop van de tijd is het feest op onze school zo geworden dat iedereen tot dansen wordt uitgenodigd, zodat uiteindelijk het hele plein danst, ronddraait, zingt en huppelt. De kleuters blijven daarbij veilig zitten rond die stevige pinksterboom.
Daarmee blijkt dat het pinksterfeest eigenlijk het meest moderne feest is dat men zich kan voorstellen. Het vraagt namelijk aan ons: Kun jij je als individu staande houden in de turbulentie van de wereld, van deze maatschappij, van de huidige samenleving van mensen? Wil je een moreel individueel mens zijn binnen de mensengemeenschap, of laat je jezelf als een kuddedier meeslepen in de waan van de dag, zonder eigen individuele geestkracht? Kunnen we in de toekomst ooit een gemeenschap leren vormen van zelfbewuste individuele zielen?
Om nog even in te gaan op de christelijke traditie van het pinksterfeest: Wat gebeurde er toen? Volgens de beschrijving klinkt er een geraas uit de hemel als van een hevige stormwind. In het Grieks staat er 'pnohs' wat ‘wind’ betekent maar ook ‘adem’ of ‘levensadem’. Het Latijn gebruikt het woord ‘spiritus’. ‘Pneuma’ betekent geest en adem en men ziet dat in deze talen de woorden geest, adem, levensadem en wind dicht bij elkaar liggen. Wat is het voor een stormwind? Is het onrust die optreedt in het zielenleven van de apostelen, samengaande met een onrust in de lucht buiten het huis? De onrust wordt tot rust gebracht door een tweede element: een vuur verschijnt en verdeelt zich als tongen boven de hoofden van de apostelen. Rust treedt op zoals ook de kracht van Christus de storm op het meer tot kalmte maande. De kracht van het Ik brengt deze rust.
De apostelen wandelden eerst drie jaar met Jezus Christus, op Goede Vrijdag bleven zij verdoofd door de gebeurtenissen achter, met Pasen ervoeren zij de helende kracht op aarde van het kosmische wezen dat zij eerst als mens hadden gekend, vanaf Hemelvaart voelden zij zich echt van God verlaten. Bij de gebeurtenis op Pinksteren ontvangen zij het individuele inzicht in de geheimen van wat plaatsvond op Golgotha en daardoor de kracht om verder te gaan, naar de toekomst.
J.E.

dit artikel is verschenen in IRIS, het schoolblad van de Dordtse Vrije School - juni 2011

--

Nog twee citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner:

De antroposofie zal de mensen het gemeenschappelijke leren begrijpen, zij moet de hogere wijsheid brengen, de geest der waarheid. De mensen hebben verschillen van mening zolang als ze nog niet over het hoogste weten beschikken. De gnostici noemden de mystiek ‘Mathesis’ omdat in de wiskunde (mathematica) niemand zeggen kan dat hij van een andere mening is dan de anderen. Twee wiskundigen kunnen geen verschillende mening hebben over een wiskundige stelling. Daarbij komt het namelijk niet op menselijke wensen aan. Bij grote wijsheid moeten we onszelf bevrijden van onze persoonlijke wensen. Alleen degene die de Geest der Waarheid wil bestuderen, zonder eigen wensen, alleen die is rijp hem te ontvangen. Het hoogste weten verenigt de mensen, want daarbij bestaan geen eigen mening en eigen voorstelling. De Geest der Waarheid moet de mensen overstralen. Zij kunnen nog zo verspreid zijn over hun verschillende woonplaatsen, maar de Geest der Waarheid zal ze verenigen. Opdat de woning die het Ik voor zichzelf bouwt in het geestelijke past, moet de gemeenschappelijke Geest der Waarheid boven de verschillende ego’s staan. De Geest der Waarheid is door Christus op Pinksteren aan zijn discipelen beloofd. De discipelen spreken in verschillende talen, en alle volken begrijpen elkaar. Ook al zal het egoïsme als maar groter worden, elk Ik zal de Gemeenschapsgeest hebben, wanneer hij deel heeft aan de Geest der Waarheid. Wie dit nastreeft moet leven in de geest van het Johannes-evangelie. Dat is ware antroposofie. Net zoals alle planten zich naar de zon richten, op welke plek zij ook groeien, zo zal ieder Ik zich tot de zon van de geest wenden, tot het Geesteslicht van de Waarheid.

uit: Rudolf Steiner: Das christliche Mysterium (GA 97) – voordracht: Keulen, 8 maart 1907 ‘Die Verheissung des Geistes der Wahrheit’

Wanneer u dit zo bekijkt, dan zal u zien dat de betekenis van het Christendom is dat aan de ene kant datgene wordt afgelost wat verbonden is door stamverbanden, familiebanden en andere nauw begrensde gemeenschapsvormen, en aan de andere kant de mensheid in individuen wordt verdeeld, zodat de enkeling zichzelf enerzijds als individu voelt en anderzijds ook weer als lid van de hele mensheid. Deze twee dingen gaan als polariteiten samen.
In vroeger tijden, toen er kleine gemeenschappen van bloedverwanten bestonden, voelden de mensen zich een deel van de familie, een lid van de stam. En zoveel als de bloedverwantschap uitsterft zal de individuele zelfstandigheid groeien en toenemen. Dat dit door de gebeurtenis op Golgotha wordt bewerkstelligd kan men daaraan zien, dat van daaraf iets de hele wereld zou moeten omspannen, deze religieuze impuls werd er een met de hoogste betekenis. Alles wat daar is gebeurd was voorbereid en is voorbereiding. De uitwerking begint ermee dat op het Pinksterfeest de Heilige Geest wordt uitgestort. Wanneer iemand spreekt op zo'n manier, dat vanuit de ziel van de ander wordt gesproken, dus niet meer egoïstisch, dan wordt dat het beste weergegeven daar waar de apostelen in alle talen tot alle mensen spreken. Zo bereidde de Heilige Geest dat voor, wat door het bloed van de Zoon, de Logos, Christus, dient te geschieden.


uit: Rudolf Steiner: Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft (GA 96) voordracht Berlijn, 25 maart 1907 ‘Die weltgeschichtliche Bedeutung des am Kreuze fliessenden Blutes’