maandag 4 januari 2010

Epifanie - 6 januari

Als twee majestueuze zuilen verheffen zich de twee winterfeesten Kerstmis en Epifanie in de tempel van het jaar. Het zijn de feesten die op de geboorte van de mens en de geboorte van de godheid in de aardesfeer wijzen.
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)

Anonymus: De Doop van Jezus in de Jordaan (ca.1400)


Mattheüs 3 : 13 – 17
De doop in de Jordaan
(klik hier voor de bijdrage uit 2009)


Over de tijd in het leven van Jezus tussen zijn twaalfde en dertigste levensjaar is niets te vinden in de evangeliën. Rudolf Steiner heeft over enkele momenten mededelingen gedaan. In de buurt van de Esseeër-gemeenschap van Nazareth woonde een grotere gemeenschap van mensen, die handwerk en ambachten uitoefenden, waarmee zij voor de hele gemeenschap geld verdienden. Deze handwerkslieden reisden rond om hun vakmanschap in dienst van buitenstaanders te stellen. Ook Jozef behoorde tot deze groep. Men kan zich voorstellen dat Jezus als oudste zoon zijn vader Jozef op die reizen vergezelde en hielp. Zo moet Hij in zijn jongere jaren door het gebied van Galilea en de daaromheen liggende landstreken zijn getrokken.
In de in die omgeving liggende mysterieplaatsen moet Hij kennis hebben gemaakt met de cultische gebruiken, maar deze ontmoetingen betekenden voor Jezus van Nazareth een grote teleurstelling. Hij kwam uiteindelijk tot het besef dat de mensheid in onbeschrijflijke innerlijke verarming en vereenzaming verkeerde.
Drie geestelijke stromingen leerde Jezus kennen:
- Het Jodendom, dat in vroegere tijden de openbaringen van de goddelijke geestwereld had kunnen opnemen, was nu niet meer in staat daardoor geïnspireerd te worden. De lichamen van de Joden konden deze inspiratie niet meer opnemen. De Joodse schriftgeleerdheid was alles wat er van de oude inspiraties uit de tijden van Mozes en de profeten was overgebleven.
- Niet Joodse, zogenaamd heidense mysteriën waren eveneens totaal in verval geraakt. Daar werden niet de goede heidense goden in de offerplaatsen aanbeden, maar slechts demonen aangeroepen en opgeroepen. Jezus had op die plaatsen de grote nood en ellende van de mensheid kunnen ervaren.
- Tenslotte was Jezus tijdens zijn verblijf bij de orde van de Esseeërs tot het inzicht gekomen dat het voor het grootste deel van de mensheid niet mogelijk was iets van het diepste geheime weten van de Esseeërs te kunnen ervaren. Het gaan van een dergelijke strenge esoterische scholingsweg kon alleen nog maar in afzondering van de uiterlijke wereld. Andere mensen moeten daarvoor de prijs betalen. Zoals bijvoorbeeld Boeddhistische monniken hun geestelijk leven kunnen leiden door te bedelen, waardoor zij afhankelijk worden van mensen die afzien van dat geestelijk leven. Het bereiken van het hogere leven is op die manier dus niet voor alle mensen weggelegd, slechts enkelen kunnen het bereiken dank zij anderen. Daardoor is zulk streven altijd gebaseerd op een vorm van egoïsme. Dat alles vervulde Jezus met grote droefheid, die Hij in de tijd voor de Doop in gesprekken met Zijn moeder met haar deelde .

Rudolf Steiner vertelt over de tijd voor de Doop in de Jordaan:
In de tijd voor de Doop in de Jordaan ontmoette Jezus ook weer Johannes. Rudolf Steiner beschrijft het in een voordracht als volgt:
Jezus van Nazareth leerde een eveneens jonge man kennen van ongeveer zijn eigen leeftijd, die, weliswaar op een geheel andere manier dan Jezus van Nazareth, in nauwe betrekking was gekomen met de orde van de Essenen, maar die desondanks ook niet helemaal Esseen was geworden. Deze jongeman, die bij wijze van spreken als lekenbroeder binnen de gemeenschap van de Essenen leefde, was Johannes de Doper. Hij kleedde zich als de Essenen, want deze droegen ’s winters kleren van kameelhaar. Maar nooit had hij de leer van het Jodendom volledig in zichzelf kunnen vervangen door de leer van de Essenen. (…)
Er hadden veel gesprekken plaats tussen Jezus van Nazareth en Johannes de Doper. En op een dag gebeurde het, dat Jezus van Nazareth, terwijl hij met Johannes de Doper sprak, voor zich zag hoe de fysieke lichamelijkheid van Johannes de Doper als het ware verdwenen was, en dat hij het visioen had van Elias.

Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148) voordracht: Kristiania 5 oktober 1913

In de tijd voor de doop had Jezus diepgaande gesprekken met zijn moeder over Zijn ervaringen en diepe teleurstellingen. Opnieuw in de woorden van Rudolf Steiner:
Hij zei: ‘Wanneer ik als zoon uit het geslacht van David, de verheven openbaringen, die als een verlichting in mijn ziel zijn uitgestort, zou willen uitspreken, en die dezelfde openbaringen zijn die in vroeger tijden aan het Joodse volk geschonken waren, thans zijn er geen mensen meer die ze kunnen horen!’
Dat had Zijn ziel diep vervuld van smart en leed, dat weliswaar eens de grootste waarheden der wereld aan het Hebreeuwse volk waren geschonken en de mensen van dit volk toen ook zodanige lichamen hadden dat zij die openbaringen konden begrijpen, maar dat thans de tijden waren veranderd en ook de lichamen van het Hebreeuwse volk anders waren geworden, zodat men de oude openbaringen van de voorvaderen niet meer kon begrijpen.
Het was een ongehoord ingrijpende smartelijke ervaring voor Jezus, dat Hij voor zichzelf moest erkennen: Eens werd begrepen wat de profeten leerden, het Hebreeuwse volk heeft het woord van God begrepen; thans echter is er niemand die het kan opnemen; men zou voor dove oren prediken. Zulke woorden zijn in deze tijd niet meer op hun plaats; er zijn geen mensen meer die oren hebben om ze te horen! Waardeloos en nutteloos is alles wat men op zo’n manier zou kunnen zeggen. En als een samenvatting van wat Hij in deze richting te zeggen had, sprak Jezus van Nazareth tot zijn moeder: De verkondiging van het oude Jodendom is niet meer mogelijk voor deze aarde, want de oude Joden zijn er niet meer om die verkondiging op te nemen. Dat moet op onze aarde worden beschouwd als iets wat waardeloos is.
En het was merkwaardig hoe zijn moeder rustig naar Hem luisterde toen Hij sprak over de waardeloosheid van datgene wat voor Hem het heiligst was. Maar zij had Hem innig lief en voelde slechts haar oneindige liefde. Daardoor stroomde in haar iets binnen van een diepvoelend begrip voor Hij wat haar te zeggen had.
(…)
Sinds dat gesprek leek ook Hij totaal veranderd, zo veranderd dat Zijn broers of stiefbroers en de andere familieleden die in Zijn omgeving waren de indruk kregen dat Hij zijn verstand verloren had. Wat jammer, zeiden ze, hij wist zo veel; hij was altijd al heel zwijgzaam, maar nu is hij volkomen abnormaal geworden, nu heeft hij zijn verstand verloren! Men beschouwde hem als een verlorene. Hij liep ook inderdaad dagenlang als in een droom door het huis. Het Zarathustra-ik was juist bezig dit lichaam van Jezus van Nazareth te verlaten en in de geestelijke wereld over te gaan. Een laatste besluit ontwrong zich aan Hem: als gedreven door een innerlijke drang, een innerlijke noodzaak, ging Hij na enige dagen als werktuiglijk het huis uit en begaf zich naar Johannes de Doper, die Hij reeds kende, om van hem de doop te ontvangen.
En toen voltrok zich de gebeurtenis die ik al vaker heb beschreven als de Doop in de Jordaan: in Zijn lichaam daalde het Christuswezen neer.

Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148)
voordracht: Kristiania 6 oktober 1913

Na de intieme en droeve gesprekken met Zijn moeder trok het Ik-wezen van Zarathustra zich terug uit de lichamelijke omhulling van Jezus van Nazareth. Dit Zarathustra-Ik had sinds het twaalfde levensjaar (zie: perikoop 1e zondag na Epifanie) de lichamelijke en zielenconfiguratie van Jezus doordrongen. Hij die nu naar Johannes bij de Jordaan liep, was weer geworden als diegene die de vrucht in de schoot van Elisabeth -het Johanneskind- deed opspringen. In Johannes en Jezus kwamen de Oude Adam en de Nieuwe Adam opnieuw bij elkaar. Johannes ontwaarde Jezus tussen de menigte en doopte Jezus, daarmee bewerkstelligend dat de Christusgeest zich met Jezus verbond.

Rudolf Steiner:
Het leven van de Christus vanaf de doop tot aan het Mysterie van Golgotha begrijpen wij, als wij het vergelijken met het leven dat de mensenkiem doormaakt in het lichaam van de moeder. Het is dus in zekere zin een kiemontwikkeling die het Christuswezen doormaakt tussen de Doop in de Jordaan en het Mysterie van Golgotha. Het Mysterie van Golgotha zelf moeten wij dan zien als de geboorte van Christus op aarde, dus de dood van Jezus als de aardse geboorte van Christus. En zijn eigenlijke aardeleven moeten wij zoeken na het Mysterie van Golgotha, de tijd waarin Christus omgang had met de apostelen, toen deze apostelen, zoals ik gisteren zei, in een ander soort van bewustzijnstoestand waren. Dat was iets dat na de geboorte van het Christuswezen plaatsvond.
Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148)
voordracht: Kristiania 3 oktober 1913

Zie voor verdere aanvullingen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan blz. 163 ev.
Emil Bock: Van de Jordaan tot Golgotha blz.35 ev.