Giovanni Bellini (Venetië 1426-1516): De Opstanding
Marcus 16 : 1 – 8 (Paaszondag)
Mattheüs 28 : 1 -10 (Paasmaandag)
Hij is opgestaan
De notities uit 2009 bij de perikopen van Pasen kunnen teruggelezen worden door hier te klikken.
In dit tweede jaar waarin we met onze Perikopennotities voorzichtige pogingen doen inzichten te verwerven bij wat ons in de verschillende perikoopteksten wordt aangereikt, hebben we de invalshoek gekozen, waarmee we volgen hoe de komst van Christus een vervulling betekent van de verwachting in de Oude Mysteriën.
We hoorden in de Kersthandeling spreken over de verwachtingsvolle zielen van de Herders en bespraken bij de kerstperikoop dat de herders op het veld niet slechts beschouwd moeten worden als eenvoudige schapenhoeders, maar als leerlingen van oude mysterieplaatsen. Ook de Wijzen uit het Oosten waren verbonden met de mysteriescholen van de Oudtestamentische tijd. De Bruiloft in Kana en de scène met de Hoofdman in Kapernaüm bekeken we vanuit het standpunt, dat Christus de eigenlijke heilbrenger was die de geestkracht bracht, die in de Oude Mysteriën niet meer kon worden gevonden. We lazen over de bezetenen in de grafholen, waarbij we opnieuw een beeld kregen van de teloorgang van de oude mysterieplaatsen.
We mogen ons werkelijk zo concreet mogelijk voorstellen dat de mensheid zwaar te lijden had van het effect van de zondenkrankheid; anders gezegd: de mensheid was zover afgedaald in het aardse gebied dat zij letterlijk ‘van God verlaten’ was. De mensheid was ziek, verminkt, verlamd, bezeten door demonen. En ook de aardeplaneet zelf was op sterven na dood. Vanuit de goddelijk-geestelijke wereld stroomden geen genezende krachten meer naar de aarde, waardoor aarde en mensheid opgetild konden worden uit de neergaande lijn. Die genezende krachten werden pas door het Mysterie van Golgotha opnieuw aan de aarde geschonken.
Door de Kruisdood van Christus heeft goddelijke morele substantie zich fysiek met de aarde verbonden.
uit: Wijnand Mees (2007): Het licht dat tussen mensen leeft – Uitgeverij Christofoor, Zeist
Christus is het hoogste zonnewezen dat de mensheid zijn geestelijke wezenskern gaf: het Ik-Ben. Tijdens Zijn leven op aarde doordrong het Christuswezen het lichaam van Jezus van Nazareth (de drie jaar van Jordaan tot Golgotha), en daarna kon Hij Zijn genezende goddelijke krachten schenken aan de aardeplaneet. (Pasen-Hemelvaart-Pinksteren). Vanaf het Mysterie van Golgotha is Christus met de aarde verbondenen en zal dat blijven tot aan het einde der aardetijden. De mensheid moet zich tijdens het leven op aarde met Hem verbinden.
Andrea Mantegna (ca. 1431-1506): De Opstanding
Voor leraren spreekt Rudolf Steiner in de 3e voordracht van Algemene Menskunde op een merkwaardige, niet direct te begrijpen manier over de geestelijke krachten, die door de mens tot in het lichamelijke worden opgenomen en dan na het leven aan de aarde worden afgegeven. Steiner spreekt in deze passage over ‘de mens’. Wanneer we het hierop volgende citaat lezen mogen we bij het woord ‘mens’ denken aan Hem. We mogen de naam invullen van degene waarvan Pilatus, toen Hij voor hem stond, de woorden sprak: ‘ECCE HOMO - Zie, de mens!’ Voor Pilatus stond de Christus Jezus, het goddelijk volmaakte oerbeeld van de mens, het van zonden vrije, onschuldige voorbeeld voor de mensheid, weliswaar gegeseld en getooid met doornkroon en purperen mantel.
Zou de mens niet in de evolutie van de aarde bestaan, dan zou ook een groot deel van de dieren niet bestaan. (…) We dienen te weten dat niet alleen de lagere diersoorten, maar ook de wereld van de mineralen en planten al lang verstard zou zijn, zich niet meer verder zou ontwikkelen, wanneer de mens niet op aarde was. (…)
Boerinnen op het land weten nog beter dan de vrouwen in de stad dat voor het bakken van een brood gist nodig is, hoe weinig ook; ze weten dat een brood niet zou rijzen wanneer er geen gist in het deeg zou zitten. Evenzo zou de aardeontwikkeling allang in de eindtoestand zijn terechtgekomen, wanneer niet voortdurend de krachten van de menselijke stoffelijke overschotten, die door de dood gescheiden worden van de geestziel, zouden overgaan in de aarde. Door deze krachten, die de aarde voortdurend ontvangt doordat stoffelijke resten van mensen aan haar worden overgegeven, respectievelijk door de krachten die in de stoffelijke overschotten huizen, wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden. Dit bewerkstelligt dat mineralen hun kristallisatievermogen nu nog ontplooien – wat zij zonder die krachten allang meer niet zouden doen; ze zouden allang verbrokkeld, zijn opgelost. Dit bewerkstelligt ook dat planten die anders allang niet meer zouden groeien nu nog floreren. En dit geldt ook voor de lagere diersoorten. De mens schenkt zijn lichaam aan de aarde als ferment, als gist als het ware, voor de verdere ontwikkeling.
uit: Rudolf Steiner: Algemene Menskunde als basis voor de pedagogie (GA 293) 3e voordracht 23 augustus 1919
In deze passage spreekt Rudolf Steiner hier tot de eerste vrijeschool-leraren over het mysterie van de transsubstantiatie. In de oude mysterietekens brood en wijn herkennen wij het lichaam en het bloed van Christus; het lichaam als de drager van Zijn ziel, het bloed als de drager van Zijn geest. De helende werking op wereld en mensheid, die door de komst van Christus op aarde mogelijk werd, kan voortgang vinden wanneer mensen de Christuskracht in hun harten willen opnemen.
Fra Angelico: De Verrijzenis van Christus