maandag 15 maart 2010

Judica - 5e zondag in de Vastentijd.

Rembrandt - Abraham en Isaac


Johannes 8 : 45 – 59 Eer Abraham werd, ben ik
Voor de bijdrage uit 2009: klik hier


Rudolf Steiner spreekt in de beginjaren van zijn werkzaamheden veel over de esoterische betekenis van het evangelie volgens Johannes. Vanuit een bepaald gezichtspunt kun je de teksten van dit evangelie lezen als een innerlijke beschrijving van hetgeen Johannes/Lazarus bij zijn inwijding (de opwekking van Lazarus) meemaakt, d.w.z. van hetgeen hij als geestelijke waarneming tijdens zijn inwijdingsslaap heeft kunnen opnemen in zijn bewustzijn.

Rudolf Steiner:
Wat betekent het: iets wordt ons bewust? Kan iets in ons bewust worden, dat enkel in ons innerlijk leeft? Zolang het alleen maar in ons innerlijk leeft, kunnen we ons er niet van bewust worden. Hetgeen subjectief is, dat wat de mens in zich draagt, daarvan kan hij zich niet bewust worden. Ik zou een vergelijking willen gebruiken om het te verduidelijken. U hebt allemaal hersenen, maar u ziet die niet. Men zou ze eruit moeten snijden, dan zou men ze kunnen zien. Om diezelfde reden, alleen op een andere manier, komt het dat u uw Hogere Ik niet kunt zien. Het Ik is in u. Het moet er echter uittreden, wanneer u het wilt waarnemen, en dat kan alleen op het astrale plan geschieden. (…)

Wanneer de mens begint met zich op het astrale plan bewust te worden, dan treden de dingen op het astrale plan hem in spiegelbeeld tegemoet. Het getal 165 moet u niet als 165 lezen, maar als 561, alsof het in spiegelbeeld geschreven is. Alles verschijnt op het astrale plan omgekeerd. Zelfs de tijd is er omgekeerd. (…) Dat is het proces, dat Johannes wil beschrijven, dat hij buiten zichzelf is getreden, om Christus, zijn eigen hogere goddelijke Ik, te beleven. De mensen die om hem heen zijn, zijn zo, dat zij streng als met ketenen, hun astraallichaam aan het fysieke lichaam hebben gebonden. Was Johannes zo gebleven als zij, dan was hij verder ook aan het fysieke lichaam geketend.
Nu leest u hoe dit proces in beelden symbolisch in het Johannes-evangelie is beschreven:
'Naar waarheid zeg ik u, eer Abraham werd, ben ik. Nu raapten zij stenen op om hem te stenigen. Maar Jezus onttrok zich aan hun oog en ging uit de tempel.'
Daarmee eindigt het achtste hoofdstuk. Dat is het proces van het verlaten van het fysiek lichaam. Gewoonlijk duurt een dergelijk proces, de laatste daad die tot dit uittreden voert om de mens volledig ziende te maken, drie dagen. Wanneer deze drie dagen om zijn, dan bereikt de mens een zelfde bewustzijn op het astrale plan, als op het fysieke plan. Dan verenigt hij zich met de hogere wereld.
Uit Rudolf Steiner: Kosmogonie (GA 94) - 1e voordracht Berlijn 19-2-1906
Das Johannes-Evangelium

We hebben hier dus te maken met het fenomeen van de omstulping of de refractie en reflectie d.w.z. met de gespiegelde verhouding tussen het fysieke plan en het astrale plan.
Twee andere citaten over het Ik-Ben:

Gaan we terug naar de naam Jehova, dan vinden we dat Jehova zoveel betekent als ’waaien’, dat de lucht erheen waait. In het woord Jehova is niets anders uitgedrukt dan de waaiende adem, waarmee de Ik-geest de mens binnen trekt. Zo wordt in deze naam voorgesteld, wat de waaiende adem van zijn wezen in de zin uitdrukt: “Ik ben het Ik-Ben”, dat een deel van zijn wezen in de mens giet. Ons wordt een waar wereldproces voor ogen gesteld. Zo wordt het eeuwige, wat in de mensennatuur leeft, voor ons een waar feit, of we nu een mens uit de huidige tijd of van duizenden jaren geleden nemen, het Ik-wezen is van alle tijden. Stelt u zich het Ik-wezen voor in zijn hoogste openbaring, waarbij al het uiterlijke onbelangrijk is, stelt u zich voor dat een mens het innerlijk zo groot en geweldig leert kennen, dan heeft u een voorstelling zoals de oude christusvolgers van Christus maakten. Wat in de oudste tijden slechts als vonk leefde, leefde in de hoogste openbaring in Jezus van Nazareth. Hij was, omdat hij de hoogst goddelijke was, de hoogste ingewijde. Vandaar het woord: Eer Abraham werd, ben ik. Hij is in lichamelijke gestalte hetgeen er was voor dat Abraham er was, voor Abraham, Isaac en Jacob waren. Hij is het wat als het grootste mensheidsideaal voor degene staat die zich wil ontwikkelen.
Uit Rudolf Steiner: Die Erkenntnis des Übersinnlichen in unserer Zeit und deren Bedeutung für das heutige Leben (GA 55) - voordracht Berlijn, 26 april 1907

In oude tijden was het zo, dat de mens omhoog schouwde naar God, dat hij schouwde en tegen zichzelf zeggen kon: Wat in mij leeft, dat leeft door de generaties heen. Tegenwoordig is het zo, dat wanneer de mens in zichzelf schouwt, hij het goddelijke in zichzelf vindt. Het goddelijke, waaruit elk Ik voortkomt, dat was in het lichaam van Jezus van Nazareth. Degene die dat begreep schreef: “In het oerbegin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” (Joh.1:1) Met dit Woord is het wezen van de innerlijke mensennatuur en tegelijkertijd van de oerbron van dit innerlijke wezen bedoeld. (..) De belangrijke zin in het Johannes-evangelie luidt: ‘Eer Abraham werd, ben ik.’ Voordat Abraham was, was het Ik-Ben, het Ik-Ben dat niet aan een tijd gebonden is, dat voor Abraham was, dat er al was ten tijde van de geestelijke oorsprong van de mens. Als hij zichzelf als de oerbron van het Ik-Ben moest aanduiden, sprak Christus de betekenisvolle woorden: ‘Eer Abraham werd, ben ik.’
Uit Rudolf Steiner: Wo findet man den Geist (GA 57) - voordracht Berlin, 14 november 1908