Pietro Lorenzetti (ca.1280–1348) fresco ca. 1320 - Basiliek van San Francesco d'Assisi, Assisi.
bron: www.statenvertaling.net
Johannes 12 : 12 – 18 De intocht in Jeruzalem
Klik hier voor het lezen van de bijdrage uit 2009.
Bij het herlezen van deze bekende Bijbelpassage over de Intocht in Jeruzalem trof mij de zin: ‘Zijn leerlingen doorzagen deze gebeurtenis eerst niet. Maar later, na Jezus’ openbaring, herinnerden zij zich (..) dat zij dit gedaan hadden aan hem.’ (Joh. 12:16)
Hoe vaak komt het niet voor in een mensenleven dat de handen en benen ‘weten’ wat er te doen staat, terwijl het hoofd –het bewustzijn- nog geen idee heeft waartoe iets leidt.
Leen Mees noemde dit ‘De Wet van het Sigaretje’ en hij vertelde dan een verhaal over een jongen, die thuis bij zijn ouders niet binnen mocht roken. Daarvoor ging hij naar buiten, bij de voordeur. Op een avond kwam daar een meisje voorbij, die later zijn vrouw werd. Ontmoette de jongen het meisje doordat hij een sigaretje rookte, of rookte hij buiten een sigaretje om zijn aanstaande vrouw te ontmoeten? Het hoofd weet het niet, maar de 'wetende' ledematen dragen je door de geestzee, het lot, het karma.
Dit keer een passage over Palmpasen uit een boekje van Henk Sweers:
Toen Christus op aarde wandelde konden de meesten van zijn land- en tijdgenoten Hem niet erkennen als de Messias, de Khristós, de Gezalfde, de Verlosser, die zij verwachtten.
Want zij waren zo eenzijdig op de buitenkant gericht, dat zij Hem zich alleen maar konden voorstellen als een aardse koning, die een wereldrijk van vrede en voorspoed stichten zou.
Ja, één ogenblik hebben de Joden gedacht dat het zover was gekomen. Dat gebeurde, toen Hij de Gouden Poort van Jeruzalem, die later door de Turken is dichtgemetseld, naderde, gezeten op een ezel. U en ik, beste lezer, nemen veel en veel meer dingen waar dan wij ons bewust kunnen maken. Alles wat wij met onze zintuigen waarnemen, werkt in op onze ziel. Het heeft niet alleen betekenis voor ons aardse bestaan, het heeft ook zijn waarde voor onze ziel: beeldende waarde. Al die dingen laten ons niet slechts de stoffelijke materie zien, maar vertellen ons ook iets over het onstoffelijke, waar zij een afbeelding van zijn. Zelfs al dringt dat dikwijls nog niet tot ons bewustzijn door.
Toen de inwoners van Jeruzalem Jezus van Nazareth op een ezelin zagen naderen, zagen zij in Hem de koning, de kroonpretendent, de afstammeling van hun grote koning David. En zij trokken hem tegemoet, spreidden hun kleren op de weg, rukten palmtakken van de bomen en juichten: 'Hosanna de zoon van David, gezegend Hij, die komt in de naam van Adonaï, van God, de Heer!' Zo haalden zij Hem door de Gouden Poort binnen en heel de stad was in beroering. Wat hun niet voldoende bewust werd, was het feit dat Zijn rijk niet van deze wereld was, dat was de ezelin waarop Hij reed. Sinds oeroude tijden is de ezel het symbool van het fysieke lichaam als drager van de Geest. Het is het beeld voor ons fysieke lichaam, dat, na de zondeval, wel taai volhoudend, maar met tegenzin onze ziel en onze Geest draagt. Een ezel is moeilijk te mennen en kan erg koppig zijn. Toch heeft hij een groot uithoudingsvermogen en in moeilijk begaanbaar bergland kan de mens op zijn voorzichtige schranderheid vertrouwen.
De Egyptische mythe vertelt, dat de god Osiris (dit is het hogere, goddelijke in de mens) door Seth Typhon werd verstikt in een kist, die de vorm van een mensenlichaam had. Deze Seth werd in Egypte afgebeeld met een ezelskop. Het lichaam verhardde zich en werd een kist voor de ziel. Daardoor leerde de mens het hersendenken, maar het geestelijk inzicht in de kosmos raakte hij kwijt. Als iemand geen of een al te eenzijdig gebruik heeft gemaakt van z'n verstand en met z'n lichaam daardoor dingen heeft gedaan, die dom zijn voor een 'mens', dan zegt hij: 'Wat ben ik toch een ezel'. Dat wil zeggen: 'Wat is 't toch moeilijk met m'n lijf te doen wat ik Zelf wil!'
De zeer spirituele liefdemens Franciscus van Assisi, die zon, maan, sterren, mensen en dieren beleefde als zijn broers en zusters, noemde zijn eigen lichaam: 'Broeder Ezel'. Een Latijns gedicht uit de 15e eeuw, 'Asinarius', dat Grimm heeft naverteld (zie: Grimm - Sprookje 144) verhaalt ons van het ezeltje, dat eigenlijk een koningszoon is en dat wil leren luit spelen. In het kristalheldere water van een vijver ziet hij zijn ezelgedaante weerspiegeld. Bedroefd trekt hij de wijde wereld in. Doordat hij zo liefelijk op de luit kan spelen, komt hij bij de koning aan tafel, niet bij de knechts of het krijgsvolk, maar naast de koning zelf en naast de prinses (=de ziel van de mens!), waar hij mee mag trouwen. In de nacht legt hij zijn ezelsvel af en blijkt hij een schone prins te zijn. Dit wordt door de koning ontdekt en zo krijgt hij eerst het halve, daarna het gehele rijk en leeft in grote heerlijkheid. Een parallel vinden we in het beeld van de egel, die doedelzak leert spelen, die ezels en varkens hoedt, tenslotte met de goede koningsdochter trouwt en zijn egelhuid aflegt (zie Hans mijn Egel – Grimm Sprookje 108).
Ezel en egel zijn de twee polen. De ezel is een beeld voor de meer edele delen van ons lichamelijk gestel. De egel is ons Zelf, dat door de stoffelijke wereld de geestelijke moet ontdekken, om anderen te helpen en te leiden. (Het varken voor onze meer dierlijke driften en begeerten.) Overigens is een ander beeld voor ons Zelf: de haas.
Tegenover het ezeltje voelen wij ons verplicht, het te verfijnen, om er tenslotte van vrij te komen en de geestelijke wereld te beleven. De egel moet aardse muziek leren maken: de doedelzak, zeer eentonig van harmonie, geeft een aards geluid. Het ezeltje speelt luit. De luit, harmonisch rijk, heeft een hemelse klank.
Dankzij Christus' komst op aarde is het de mens mogelijk zich de geestelijke wereld weer bewust te worden. Dankzij Hem kunnen wij ons ware Zelf hervinden. Zo laten de evangeliën ons Christus zien, vijf dagen voor Zijn smartelijke offerdood, rijdend in koninklijke heerlijkheid, gezeten op een moeder ezel.
Laten we ons lieve ezeltje waarderen en het niet te hard vallen, maar het goed verzorgen, het wijs, geduldig en vol werkelijk begrip proberen te leiden naar de Koningstroon.
Uit:
Henk Sweers (1978): Jaarfeesten - Jonas Boek, Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist